| |
| |
| |
Alles bijeengenomen...
Literaire monumenten
Feestelijke uitgaven
Dichters en schrijvers hebben ongeacht hun thematiek of poëtica gemeen dat ze mede verantwoordelijk zijn voor literaire productie. Doordat ze dichten en schrijven, maar ook doordat ze geboren worden, ouder worden en sterven. Sommigen krijgen, niet vaker dan eenmaal per vijf jaar, op hun verjaardag een feestelijke sigaar uit eigen doos: hun tot dan toe verschenen werk wordt in één band heruitgegeven. Hugo Claus (o1929) kon zijn vijftigste verjaardag vieren met Gedichten 1969-1978, en zijn vijfenzestigste met Gedichten 1948-1993. Gerrit Komrij (o1944) verraste zich op zijn veertigste met de zelfbloemlezing Alles onecht; voor zijn vijftigste kreeg hij twee drukken van Alle gedichten tot gisteren, waarvan de derde druk verscheen ter gelegenheid van zijn vijfenvijftigste en de derde, verméérderde druk bij zijn zestigste. Rutger Koplands vijfenzestigste verjaardag werd in 1999 gevierd met de verzameluitgave Gedichten, terwijl zijn veertigjarige dichterschap in 2006 werd bejubeld met de gebonden, van een buikband voorziene jubileumuitgave Verzamelde gedichten. Voor wie nog niet al zijn paperbackjes op een rijtje heeft. Een jonger, vrouwelijk voorbeeld is Anna Enquist (o1945). Werd haar vijfenvijftigste verjaardag opgeluisterd met De gedichten 1991-2000, recent werd haar zestigste gevierd met Alle gedichten. Esther Jansma (o1958) is kennelijk nog te jong om zo gefêteerd te worden. Maar zij ontving in 2006 voor haar gehele oeuvre de A. Roland Holst-penning, een prijs die volgens www.literaireprijzen.nl ‘wordt toegekend aan een Nederlandse dichter die bij voorkeur niet of weinig met andere prijzen is bedacht’ (vreemd, overigens: een prijs voor de dichter met de minste prijzen). En dat gehele
oeuvre is nu in één band verschenen: Altijd vandaag. Ik
| |
| |
fabian stolk
werd geboren in 1958 te Zeist. Studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit Utrecht.
Is docent moderne Nederlandse letterkunde aan diezelfde universiteit. Publiceert onder andere over teksteditie en over het werk van Gerrit Achterberg. Bezorgde edities van het werk van deze dichter (2005) en van Jacques Perk (1999).
Adres: Tulastraat 31, NL-3573 XE Utrecht
neem aan dat deze uitgave ter gelegenheid van die prijstoekenning verscheen; nergens in of om het boek wordt daar melding van gemaakt. Evenmin wordt aangegeven dat het een volledig verzameld werk betreft, poëzie en proza. Het is hoe dan ook een beter eerbetoon dan het gebruikelijke stickertje op het kaft bij een nominatie of prijstoekenning.
| |
Serieuze edities
Ook het verscheiden van een auteur kan een impuls zijn tot de uitgave van een collectie onder de noemer Alle, Complete, Verzamelde of Volledige werken. In de meeste gevallen gaat het dan om gedichten. Frans Kellendonk (1951-1990) is een betrekkelijk recent voorbeeld van een schrijver met een louter prozaïsch en essayistisch oeuvre dat bevattelijk genoeg was om kort na zijn dood in één band uitgegeven te worden: Het complete werk (1992). En onlangs verscheen Het verzameld proza van H.H. ter Balkt in 2 delen (2007), 872 bladzijden als resultante van de toekenning van de P.C. Hooftprijs.
Na de dood fungeert de herdenking van de geboorte- of sterfdag als stimulus. Een mastodont als Guido Gezelle (1830-1899) inspireerde tot schier euforische uitgaven. Volledige werken in achttien delen ter gelegenheid van zijn honderdste geboortedag; in 1943 nog eens in een dundrukuitgave van vier delen; daarna Volledige dichtwerken (1971); vervolgens - naar ik aanneem ter gelegenheid van zijn honderdvijftigste verjaardag - tussen 1980 en 1991 Verzameld dichtwerk in acht banden. Sindsdien is er toch nog één gedicht bij gevonden, en ter gelegenheid van het eerste centennium van zijn overlijden verschenen al Gezelles gedichten gestapeld in een gewichtige turf van
| |
| |
1.963 dundrukpagina's, voorzien van annotaties in een miniem lettertje, een en ander gebaseerd op de achtbander maar met weglating van veel louter wetenschappelijk apparaat: het boek is bedoeld ‘voor een ruimer publiek’. Wat mij betreft is dat gelukt, want al die andere uitgaven heb ik niet.
Wie dood is, ligt er doorgaans goed bij in de boekhandel. Hoe langer, hoe beter. In het jaar dat hij honderd zou zijn geworden, drieënveertig jaar na zijn overlijden, verscheen Alle gedichten van Gerrit Achterberg (1905-1962), twee gebonden delen in een fraaie cassette. Daarmee wordt hem recht gedaan wat betreft zijn zelfpresentatie. Het eerste deel is samengesteld conform de eerste druk van zijn Verzamelde gedichten (1963), die door hem zelf was voorbereid ter gelegenheid van zijn - nooit gevierde - zestigste verjaardag. Met Nagelaten gedichten, het tweede deel van deze op de historisch-kritische editie van Achterbergs gehele werk gebaseerde kritische leeseditie, wordt ook de nieuwsgierige en studieuze lezer bediend. Het bevat alle niet door Achterberg zelf gebundelde of gepubliceerde, dan wel in tweede instantie verworpen, voltooide en onvoltooide gedichten. Alles bijeen, alle gedichten.
| |
Uitgaven en edities
Er bestaat in principe een verschil tussen feestelijke verzameluitgaven ante mortem en serieuze edities post mortem. Zolang een auteur leeft en zich bemoeit met zijn werk, is iedere uitgave onderdeel van zijn creatieve ontwikkeling, van het literaire oeuvre. Een jubeluitgave kan aanleiding zijn om het eigen werk te overzien, herzien, herschrijven, herschikken, aan te vullen of op te poetsen. Zo zegt Claus in Gedichten 1948-1993 ‘hier en daar, zoals dichters doen, gedichten toegevoegd, geschrapt, herschikt of herschreven’ te hebben. C.O. Jellema (1936-2003) deed iets dergelijks toen - zonder uiterlijke aanleiding - zijn Gedichten, oden, sonnetten verscheen (1992). Hij verwierp vooral oudere gedichten, gooide de structuur van alle bundels overhoop door de gedichten naar vorm te ordenen, en schreef er een verantwoording bij die wel mooi klonk maar strikt feitelijk, editietechnisch bezien niet echt deugde.
In 1976 heeft Redbad Fokkema de wereld der verzamelde gedichten grondig in ogenschouw genomen, en gezien dat het niet goed was. Er werd maar van alles uitgegeven onder de noemer van verzamelde gedichten: auteursuitgaven, nalatenschapsedities, volledige edities, onvolledige quasi-verzamelingen, bloemlezingen, wetenschappelijk verantwoorde edities, en alles daartussen. Hij publiceerde zijn bevindingen in De nieuwe taalgids onder de titel ‘Verzamelde gedichten: een loze term’, met het voorstel om het voortaan beter te doen. Lang nadien verscheen Marita Mathijsens handboek voor de editiewetenschap, Naar de letter (1995). Zij spreekt pas van een editie ‘als een uitgave van ongepubliceerd werk of eerder gepubliceerd werk verzorgd is door een editeur, die de tekstkeuze beredeneerd en expliciet verantwoord heeft en de
| |
| |
Clegg & Guttmann, Die offene Bibliothek, installatiezicht, Kirchdorf/Hamburg, Duitsland, 1993.
| |
| |
tektstvorm aanbiedt als resultaat van wetenschappelijk onderzoek.’ Wanneer een reeds eerder gedrukt werk ‘opnieuw uitgebracht wordt zonder tussenkomst van een editeur’, heet dat een heruitgave.
Strenge meesters, maar editietechnische zuiverheid van wetenschappelijke aard is nog geen vereiste zolang een boek creatief werk van de auteur zelf is, zoals Alle gedichten van Enquist. Het is in de stijl van Enquist: wat ruw, recht voor je raap. De bundel bevat na 375 pagina's poëzie een anonieme, schrale ‘Verantwoording’ van ternauwernood één pagina. De eerste mededeling luidt: ‘Alle gedichten is een integrale verzameling van [de] zes dichtbundels van Anna Enquist.’ Daarna volgt de eerste verschijningsdatum van die bundels, plus het getal van de laatste herdruk tot op heden. Een inhoudsopgave kent het boek wel, maar geen register op titel of beginregel. Geen heisa, geen poespas. Ook waarom Enquists proza niet verzamelwaardig zou zijn, wordt niet aangegeven. Al haar bundels zijn eenvoudigweg achter elkaar geplakt, en je zou haast vermoeden: met gebruikmaking van het oorspronkelijke zetsel. Niets is veranderd, weggelaten of toegevoegd. En het zetsel van Enquists dichtwerk zou, als het van lood was, behoorlijk afgereden zijn. Haar bundels worden vaak en in grote oplagen herdrukt (haar debuut uit 1991 bijvoorbeeld tienmaal). Welke lezer behoeft nog een verzameling van haar gedichten; is niet iedere liefhebber al voorzien? De uitgeverij is een apart vak.
Met de dood van een auteur begint de situatie, als gezegd, te veranderen. Jellema voelde zijn einde dreigen en verzocht Gerben Wynia op te treden als literair erfgenaam. Deze bezorgde het Verzameld werk (2005), twee delen in een gammele cassette: Gedichten en Essays. De dood schept tijd en ruimte voor bezinning, en het deel Gedichten van deze uitgave beschikt dan ook niet alleen over een inhoudsopgave, ook over een register op beginregel en titel en zelfs op afdelingstitel, over een verantwoording en aantekeningen van de editeur, alsmede een bibliografie van al de bundels van Jellema, inclusief bibliofiele uitgaven. Helaas is de verantwoording niet helder. Het gaat hier om ‘een editie die, met inachtneming van de mondeling overgeleverde laatste wil van de dichter, gebaseerd is op de meest recente, door hem geautoriseerde versie van zijn poëzie.’ Het is echter niet vanzelfsprekend om zo'n laatste wil uit te voeren (denk aan Brod en Kafka). Complicerende factor is hier dat de exécuteur testamentaire niet te controleren is. Daar komt bij dat de meest recente, geautoriseerde versie van het merendeel van Jellema's gedichten is vastgelegd in die vreemde bloemlezing Gedichten, oden, sonnetten en dat Jellema juist die als basistekst aan heeft willen houden maar dan wel met gedichten weer in de volgorde van de oorspronkelijke bundels. Bovendien waren zijn eerdere verantwoordende uitspraken niet geheel secuur. Dat heeft geleid tot vreemde beslissingen van de bezorger. In Gedichten, oden, sonnetten had Jellema bijvoorbeeld het titelgedicht van zijn debuut Klein gloria niet opgenomen; Wynia neemt
| |
| |
het gedicht op in de ‘Verantwoording’, ‘omdat het het titelgedicht is’. Ludiek misschien, maar ik begrijp deze zijsprong niet: wie zegt een laatste wil van de auteur te respecteren, moet dat ook daadwerkelijk doen. Maar beter was het wellicht geweest als Wynia die auteurswil aan zijn editorische laars had gelapt en een integrale heruitgave van alle bundels van Jellema had gemaakt, plus ongebundeld en eventueel ongepubliceerd werk. In een verantwoording had hij een register kunnen opnemen van de geautoriseerde gedichten. Wat hij nu doet is deels onzinnig, namelijk een opsomming geven van de titels van gedichten die er niet in zijn opgenomen. Kun je dan opzoeken wat er niet in staat?!
Ook Jellema's verzamelde Essays is vlees noch vis. Dat deel heeft register noch index, terwijl de titels van de essays doorgaans allesbehalve veelzeggend zijn wat betreft het onderwerp. Het betreft al helemaal geen (volledig) verzameld werk, veeleer de heruitgave van een heruitgave van de essaybundel Oefeningen bij een beek (2002), op gezag van de stervende schrijver aangevuld met drie essays. Twee van de essays zijn niet volgens de eerder verantwoorde, meest recente, door Jellema geautoriseerde versie weergegeven, maar ‘gecorrigeerd naar het typoscript’. Dit is, al met al, geen strikte auteurseditie, geen systematische kritische editie, geen verzameld, maar bijeengeveegd werk. Gemiste kans. Jammer. Maar het is vooralsnog de meest volledige verzameling Jellemaniana. De uitgeverij is een apart vak.
Een beter voorbeeld van een nalatenschapseditie is Verzamelde liedjes en gedichten van Willem Wilmink (1937-2003), volgens schriftelijke aanwijzingen van de dichter bijeengebracht en uitgegeven door W.P. Gerritsen, en voorzien van een heldere editietechnische verantwoording, van aantekeningen, een register op titel en beginregel en een inhoudsopgave (geen overbodige luxe bij meer dan 1.300 pagina's primaire teksten). Gerritsen geeft in zijn voorwoord expliciet aan dat het geen integrale editie is van alles wat Wilmink ooit publiceerde, omdat er ‘geen omvangrijk en diepgaand voorbereidend onderzoek van alle gepubliceerde en ongepubliceerde bronnen’ is verricht. Het betreft een auteurseditie, een heruitgave dus, aangevuld met een verantwoorde selectie uit het nagelaten werk.
Anders dan Jellema en Wilmink heeft Herman De Coninck (1944-1997) zijn einde niet kunnen voorzien. Zijn werk is buiten zijn bemoeienissen om, maar op helder verantwoorde wijze verzameld in vier delen, De gedichten door Hugo Brems (1998), Het proza door Paul De Wispelaere en Jeroen De Preter (2000). Van het nagelaten werk is een beperkte selectie opgenomen. Brems wijst erop dat van heel wat jeugdwerk ‘de literaire kwaliteit op zijn minst dubieus is’ maar dat het ‘omwille van de historische en documentaire waarde’ is opgenomen. Daarmee is de in de dichter geïnteresseerde lezer gediend. Het is nog mooier als definitief afgesloten werk wel gebaseerd is op volledig editietechnisch onderzoek én in economische zin publieksvriendelijk wordt uit- | |
| |
gegeven. Dan wordt het fatsoenlijk bijgezet in de collectieve boekenkast langs de herdenkingsmuur om het culturele erfgoed.
| |
Het gaat de goede kant op
In Vlaanderen is een mooi initiatief tot ontplooiing gekomen. Lannoo geeft met de Nederlandse uitgever Atlas een poëziereeks van betrekkelijk verse klassieken. Het voorbereidend onderzoek wordt verricht door het Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (CTB), een onderzoekscentrum van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde te Gent. De reeks is naamloos maar door de uitvoering herkenbaar. Dertig jaar na hun dood kregen Jos De Haes (1920-1974) en Hugues C. Pernath (1931-1975) er een plaats in. Een deel Paul Snoek (1933-1981) verscheen in oktober 2006, vijfentwintig jaar na zijn dood. Men gunde zich voor hen dus meer tijd dan voor Jellema en Wilmink.
Het gaat om eenvoudig maar fraai uitgevoerde en betaalbare paperbacks (met flappen) van 300 tot 600 pagina's voor 23 tot 25 euro, voorzien van een kundige editieverantwoording, een goed register en dito inhoudsopgave (zij het met een erratumvelletje voor De Haes) en aan het slot een zeer informatief begeleidend essay van steeds weer een andere kenner, waarin de literaire positie van de betreffende dichter uit de doeken wordt gedaan. Editeursingrepen zijn allemaal verantwoord. Maar men heeft gelukkig zo weinig mogelijk ingegrepen. De fouten zijn eruit gehaald en wat rest, is louter geautoriseerd werk. In principe degelijke, kritische leesedities voor een ruim publiek. Zo zorg je voor je dode dichters, zo kunnen ze bij je blijven en bekender worden, ook in Nederland.
Maar het kan toch beter. Bevreemdend is namelijk dat er een levende dichter in de reeks is bijgezet, die ook in canonieke zin niet vergelijkbaar is met de andere: Mark Van Tongele (o1956). Zijn boek, uiterlijk gelijk aan de andere delen, begint met een essay en heeft een woord van de dichter aan het slot. Het is geen kritische leeseditie zoals de andere delen, maar een auteursuitgave onder het mom van een klassieker. Men had nog even moeten wachten met dit deel. Verder is niet duidelijk waarom van Pernath ook ongepubliceerd werk is opgenomen, en vreemd is dat men zich daarbij baseert op een eerdere editie die niet beantwoordt ‘aan de editieprincipes die thans gelden voor leesuitgaven’.
Een vergelijkbare constructie - een kritische leeseditie op basis van degelijk, wetenschappelijk onderzoek, commercieel op de markt gezet - kennen de jongste Nederlandse edities van het werk van Willem Elsschot (1882-1960). Het wetenschappelijke editiewerk is verricht door (vooral) Peter de Bruijn van het in Den Haag gevestigde Huygensinstituut van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam; het uitgeven is in handen van Athenaeum-Polak & Van Gennep te Amsterdam. De canonieke status van Elsschot is kennelijk erg verheven, Gezelleachtig.
| |
| |
Er is al jaren een steeds herdrukt Verzameld werk (ruim een kwart eeuw uitgegeven door Querido). Daarnaast is een nieuwe, kritische leeseditie verschenen, herspeld, geannoteerd en geïllustreerd, maar qua tekstkeuze nog steeds conform des schrijvers wil. Deze verzamelband verscheen in november 2005 als luxe-uitgave in een cassette in de grote (25,5 × 17,5 cm) Gouden Reeks, bien étonné naast onder andere De goddelijke komedie, Decamerone en Faust. Er is sinds mei 2007 ook een paperback. Inmiddels verscheen ook het Volledig werk van Elsschot in elf losse delen (2001-2006), eveneens gebonden, maar kleiner en zonder cassette, dat in totaal niet minder dan 189 euro kost. En daar weer naast is er van Kaas een paperback verschenen, net als Verzameld werk gebaseerd op het wetenschappelijk verantwoorde Volledig werk, maar herspeld.
Volledig en Verzameld werk zijn beide van annotaties voorzien; handig voor de ene lezer, overbodig voor de andere. Wat het Volledig werk in mijn ogen aantrekkelijker maakt, is dat de niet-authentieke plaatjes ontbreken, dat de losse delen leesstoelgebruiksvriendelijk zijn, en vooral: dat er bijzonder informatieve editieverantwoordingen in zijn opgenomen, die steeds interessante informatie geven over de ontstaans- en publicatiegeschiedenis en -context van ieder werk; prachtige essays over Elsschot.
| |
Nieuwe media, mooie edities
Tot slot twee prestigieuze en omvangrijke, vierentwintigdelige projecten: het Verzameld werk respectievelijk de Volledige werken van een Vlaamse en een Nederlandse auteur, uitgegeven door De Bezige Bij respectievelijk De Arbeiderspers, en editietechnisch voorbereid door twee verschillende instanties. De auteurs hebben inmiddels zoveel status dat ze aangeduid kunnen worden met enkele letters: LPB (1912-1979) en WFH (1921-1995). Belangrijkste overeenkomsten tussen de edities zijn dat ze voorbereid worden door groepen edititetechnisch onderlegde wetenschappers, die gebruik maken van multimediale technieken, zij het niet in gelijke mate. De feitjes, foutjes, puntjes, komma's, koppeltekens, varianten en wat al niet moet worden opgetild, omgedraaid, onderzocht en opgeslagen eer er sprake kan zijn van een wetenschappelijk verantwoorde, betrouwbare, volledige, heldere, kritische leeseditie, worden in beide projecten digitaal opgeslagen en via internet toegankelijk gemaakt. De gewone lezer houdt daardoor in principe alleen een zuivere editie van de literaire tekst in handen. Hoe beter en preciezer de lezer geïnformeerd wil worden over de editorische ins and outs, des te verder kan hij/zij hyperlinks volgen op de aan de uitgaven gerelateerde websites, beheerd door het L.P. Boon-centrum (www.lpbooncentrum.be) respectievelijk het Huygensinstituut (www.wfhermansvolledigewerken.nl). Eigenlijk heel voor de hand liggend: geef iedere lezer de literatuur in een leesboek, en zet de (editie)technische ingrediënten op het internet, waar het de smaak van het schone niet bederft, terwijl toch volle verantwoording wordt afgelegd.
| |
| |
Verder hebben deze edities gemeen dat de editeurs zeer terughoudend zijn met ingrepen. Ze beperken zich eigenlijk tot het wegwerken van zetfouten en het uniformeren van typografische details. Er is gelukkig niet herspeld. De lezer krijgt werk van de auteur onder ogen. Zeker bij LPB is dat een vereiste, gezien de ruwheid van de oorspronkelijke vorm van zijn experimentele teksten. Zijn editeurs noemen het behouden van de ‘eigenzinnige, provocerend-onverschillige spelling’ terecht een keuze ‘voor “ongekuist” leesplezier’.
Zeer uiteenlopende kwaliteiten maken deze edities extra aantrekkelijk. Wat WFH betreft, is het niet alleen de zeer hoge kwaliteit van de editie en de zuiverheid en helderheid van de verantwoording, maar ook de fenomenale inzet van digitale editietechnieken, waar de lezer weinig van ziet, maar die op de begeleidende website helder uit de doeken wordt gedaan, en die vele onderzoeksmogelijkheden gaat bieden. Verder moet de bijzonder fraaie uitvoering van de gebonden boeken genoemd worden (gewone uitgaven tegen 35 euro, luxe-uitgaven tegen 75 euro voor 700 tot 800 pagina's), en de eindeloze weelde aan facsimiles op de website.
Wat LPB betreft, valt juist de welbewust eenvoudige, betaalbare uitvoering op van de ingenaaide paperbacks van deze volksschrijver (15 tot 30 euro voor 170 tot 930 pagina's), en vooral het enthousiasme van de bezorgers, dat werkelijk van alle pagina's afstraalt en ook blijkt uit de samenstelling der delen. Zij schamen zich er niet voor alles in het werk te stellen om Boons oeuvre werkelijk zo interessant mogelijk neer te zetten. Dat leidt bijvoorbeeld tot een impliciete polemiek met de editeurs van Het literatuur- en kunstkritische werk (1994-1997), een editie van het L.P. Boon-documentatiecentrum waarin De Kapellekensbaan een spiltekst in Boons oeuvre wordt genoemd, terwijl in het Verzameld werk de eerste versie van Mijn kleine oorlog als een ‘scharnierboek’ wordt gepresenteerd. In de bevlogen en vrolijke begeleidende essays nemen de editeurs ronduit stelling in met betrekking tot de interpretatie, waardering en literair-historische plaatsbepaling van Boons werk. Dat doen ze ook door in één band werken bijeen te nemen, die niet zakelijk (chronologisch of naar genre), maar wel thematisch bij elkaar passen. Zo bevat deel 4 een filmscenario en een oorlogskroniek, omdat beide werken elkaar thematisch en wat literair experiment betreft belichten. Deel 14 bevat drie pulpromans. Het werk van Hermans is wat braver geordend: naar genre en daarbinnen chronologisch.
Een minder aantrekkelijke overeenkomst tussen beide projecten is de kritiek die erop is geuit. In Boelvaar Poef (2006 nr. 4, 2007 nr. 1) heeft een nogal onaangenaam getoonzette discussie gestaan, geïnitieerd door Arne op de Weegh, die zegt dat de uitgave beter zou kunnen worden gestaakt; zijn aanval is grondig gepareerd door de editeurs en Mathijs De Ridder. In het Hermans magazine is kritiek geuit op de registers van een van de WFH-delen en wordt met van Hermans geleende woorden gescholden. Ook
| |
| |
hier staat de kifterige toonzetting welwilllende aandacht voor de argumenten in de weg. Er is blijkbaar veel kinnesinne tussen editeurs en amateurs, in de zin van: liefhebbers.
De verschillen tussen het LPB- en het WFH-project zijn ook duidelijk. De commentaren bij WFH-edities zijn degelijke editieverantwoordingen met goede informatie over de ontstaans- en publicatiegeschiedenis van de geëditeerde werken, maar ze zijn wat droog in vergelijking met de bijzonder prikkelende teksten in de LPB-editie. De editeursingrepen staan bij WFH gelukkig niet in de boeken, maar op de website; die van LPB staan zowel op papier als op de site, helaas is de papieren informatie, in deel 5 althans, niet volledig, die op de site gelukkig wel. De LPB-site heeft meer elementen die ook in het boek staan, wat me redundant lijkt, om niet te zeggen: overbodig. Bovendien zijn er geen links naar een print-versie van de opgenomen bestanden, een elementaire dienst die de WFH-site wel biedt. De WFH-editie zal conform de titel volledig zijn, de LPB-editie conform de titel verzameld, omdat het onmogelijk is werkelijk alles van deze chaotische veelschrijver bijeen te krijgen. In beide gevallen: een terechte keuze. Maar van al die technische en editorische haken en ogen, slakken en zout (is ‘niemandal’ bij Boon werkelijk een evidente zetfout?) hoeft de gewone lezer zich niets aan te trekken. Die geeft de timmerman gretig opdracht een paar planken toe te voegen aan de boekenkast.
|
|