Ons Erfdeel. Jaargang 50
(2007)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 186]
| |
Taal & cultuurHet goede voorbeeld. Waarom het Nederlands niet bang moet zijn van het EngelsHet Duitse weekblad Der Spiegel heeft onlangs een heel nummer gewijd aan de ondergang van de Duitse taal. Het blad was kletsnat van de tranen. O, wat was het verschrikkelijk hoe de Engelse taal het in de Duitssprekende wereld op alle fronten won, niet alleen bij de jeugd en in de zakenwereld, maar ook op straat, in de koffiehuizen en in de kranten. Dat je bij de Starbucks om een Latte moest vragen, terribel! Ik bedoel: Abscheulich! In Frankrijk is het geween om de ondergang van de Franse taal met zijn prachtige accenten en circonflexen al heel lang aan de gang. Mitterand zei dat het voornaamste wapenfeit waarvoor hij de eeuwige dank der Fransen verdiende, was geweest: het behoud van die scherpe hoekjes boven de kale letters e en a in de Franse woorden voor ‘zijn’ en ‘laf’: être en lâche. Cerguiglini toonde vervolgens aan dat de circonflexe een uitvinding van Vlaamse drukkers was, die vóór de drukkunst niet bestond. Maar dat weet niemand en wil niemand weten. Het is waar dat het Frans zwaar wordt gedomineerd door allerlei Engelse woorden. Maar op zo'n grappige manier dat geen Engelsman er iets van snapt. De smoking is al een eeuw oud. De Engelsen kennen dat woord voor een keurig feestjasje niet. Een smoking jacket was een gemakkelijk jasje dat heren bij het rookuurtje droegen. Maar de Fransen denken nu eenmaal dat van een samengesteld woord het voorste deel het belangrijkste is en daarom heten basketbalschoenen basquettes en noemt men een topmodel eenvoudig top. Even dom als wanneer Nederlanders het parlement De Generaal zouden noemen, vanwege de Franse Generale Staten, die als Staten-Generaal klinken. Wat geniet ik als ik een Fransman het woord piepeliene hoor zeggen als hij pijplijn bedoelt. Een kop in de Parijse zondagskrant luidde vandaag: Le boum de la voiture low cost! De Académie Française maakt zich al eeuwen belachelijk door voor alle nieuwe zaken een Frans woord te verzinnen, en alle insluipsels uit andere talen met strenge straffen te verbieden. Zonder enig succes, want ik hoor de Parijse jeugd nog meer ‘Engelse’ uitdrukkingen gebruiken dan de Amsterdamse jeugd. Engels betekent in Frankrijk: modern. In Nederland betekent het: ‘ik noem het nog even zo, maar als we dat ding nog lang om ons heen hebben, verzinnen we er een Hollands woord voor’. Neem het voetbal. In de jaren veertig was het een sport met Engelse termen als goal, Go Ahead, penalty, referee en offside, die nu doel, Feijenoord, strafschop, scheids en buitenspel heten. | |
[pagina 187]
| |
Alle pogingen van de Franse autoriteiten om het Engels buitenspel te houden falen. Uit Der Spiegel begreep ik dat het in Duitsland niet anders is. Frans en Duits zijn eerbiedwaardige talen en ik heb werkelijk wel enige sympathie voor de Franse en Duitse puristen en Engels-haters. Maar hebben ze gelijk? En als ze gelijk hebben, zijn hun strijdmiddelen dan de juiste? Hier kan de historie en de huidige toestand van de Nederlandse taal misschien tot een verstandig oordeel leiden. De Nederlandse taal werd eeuwen nauwelijks opgeschreven. Het Latijn beheerste niet alleen kerk en recht, maar was de taal der beschaafden. Het Frans beheerste niet alleen adel en regering, maar werd de taal der beschaafden. Het Duits dreigde een eeuw geleden niet alleen de wetenschap en de jeugdbeweging te gaan beheersen, maar leek op weg te zijn om het Nederlands - tot onze terechte woede een dialect van het Duits genoemd, terwijl dat Duits pas door Luther werd uitgevonden - om zeep te helpen. De eerste jaargangen van het tijdschrift Onze Taal geven hilarische beelden van die strijd tegen de germanismen te zien. Veel zogenaamde germanismen waren oer-Nederlandse woorden. Datzelfde blad schrijft in 2007 elke maand een wedstrijd uit voor de beste Nederlandse nieuwvormingen die Engelse termen kunnen wegjagen. Dat is een interessant project, maar naar mijn mening is het ook weinig zinvol. Met twaalf woorden per jaar kunnen we de Engelse vloed niet stuiten. De laatste wedstrijd die ik zag ging over de Engelse termen longlist en shortlist bij de jaarlijkse grote boekenprijzen van Man Booker, Whitbread en Impac. Long- en shortlist zijn voor iedereen direct begrijpelijke termen voor allereerst de lange lijst van boeken die voor beoordeling in aanmerking komen, en daarna voor de korte lijst van uitgekozen boeken waar de jury er een van moet kiezen. Bij onze AKO- en Librisprijs verschijnen ook elk jaar zulke lijsten, duidelijk afgekeken van de Britse, en daarom ook longlist en shortlist genoemd. Onze Taal vroeg om Nederlandse namen voor die twee Engelse termen. Ik betwijfel of men in Engeland die twee benamingen echt als bedachte termen ziet, en niet doodgewoon als ‘lange lijst’ en ‘korte lijst’. ‘Lange lijst’ en ‘korte lijst’ leken mij dan ook de beste Nederlandse benamingen waar Onze Taal om vroeg. Maar de prijs ging naar een inzender die er de termen ‘toplijst’ en ‘tiplijst’ voor had verzonnen. Tip-top natuurlijk. Maar is de tiplijst nu de lange lijst met tips voor de jury om er een toplijst van te maken, of is het juist zo dat uit de lijst der toptitels later de lijst met tips voor de hoofdprijs wordt gemaakt? Het zou mij verbazen als tiplijst en toplijst inderdaad de nieuwe benamingen zullen worden, omdat je er altijd bij moet uitleggen of het om de korte of lange | |
[pagina 188]
| |
prijslijst gaat. En ook omdat het termen zijn die niet iedere Nederlander interesseren en die altijd maar een korte actualiteitswaarde hebben. Ik ben een hartstochtelijk, ja onredelijk, liefhebber van de Nederlandse taal, die ik in Berkeley, Minneapolis, Rotterdam en Parijs met plezier heb onderwezen en die ik graag lees, hoor en schrijf. Maar als ik door een Chinese rover uit mijn wiegje was gesleurd, zou ik het Chinees evenzeer liefhebben. Het Nederlands moet zeker verdedigd worden tegen het Frans, het Duits, en nu het Engels. Maar liefst op een verstandige manier. Huilen en razend worden om de Engelse beïnvloeding heeft een averechts effect. De combinatie met de op het ogenblik heersende haat tegen islamitische medeburgers is helemaal gevaarlijk. De immigrantenkinderen pikken de modieuze Engelse woordjes trouwens van hun heidense klasgenootjes op, en van de televisie, die nu eenmaal in Nederland altijd ondertiteld wordt, zodat we allemaal gratis drie uur per dag Engelse les krijgen. Ik geef toe dat Nederlanders in Nederland het veilige gevoel hebben dat België hen verdedigt tegen de Franstalige agressie en dat geen Duitser het nog in zijn hoofd zal halen om Nederlands als een dialect te behandelen dat voor Hoogduits moet wijken. Er studeren op dit moment meer Duitstaligen Nederlands dan Nederlanders Duits, en zover mijn waarneming reikt ook meer Fransen Nederlands dan Nederlanders Frans. Hoe moet een verstandig voorvechter van de Nederlandse taal zijn strijd voeren? Niet door te schelden op jeugdtaak Niet door wetten die het spreken van Nederlands op Nederlandse straten verplichten - het kost mij altijd moeite om Parijzenaars te overtuigen dat dit idee niet een idioot verzinsel van mij is, maar een serieus, ik dacht te Rotterdam, voorgestelde wetswijziging. Niet door in Onze Taal nieuwe woorden voor long en short te verzinnen. Niet door met Der Spiegel mee te huilen. Niet door Nationale Dictees te organiseren die de mythe verspreiden dat de Nederlandse spelling even belachelijk en niet te leren is als de Franse of Engelse spelling. De groen-witte spelling is de eenvoudigste spelling ter wereld. Een verstandig voorvechter van de Nederlandse taal moet zich niet vechtlustig opstellen. Hij moet alleen voortdurend het goede voorbeeld geven. Als hij een nieuwe Amerikaanse computerterm te horen krijgt, moet hij quasi-dom vragen: ‘Wat is dat?’, waarna hij een onbeholpen antwoord krijgt, waarop hij zegt: ‘O, je bedoelt: een hoofdlettertoets, een verbetering, een sterretje, een uit-knopje’ en het ding ook consequent zo blijven noemen. Net als het Latijnse geloof, de Duitse wetenschap, de Italiaanse muziek, het Engelse voetbal en de Franse keuken zal de Amerikaanse computer dan Nederlandse termen krijgen voor wie er, zoals ik nu, een Nederlands artikel op tikt. Wie de geschiedenis van Nederlandse woorden nagaat, zal merken dat voor haast ieder woord een bron in een andere taal te vinden is. Maar de meeste woorden zijn door lang gebruik zo vernederlandst dat de spreker het niet beseft. De poging om alleen ‘echt-Nederlandse’ woorden te willen gebruiken leidt tot zwijgen, zoals alleen ‘echt-Nederlands’ voedsel willen eten leidt tot honger. Onze monden vermaalden de Latijnse, Franse, Duitse en Engelse woorden tot ze Nederlands klinken of we verzinnen er een nieuw woord voor. Als u zo'n nieuw woord verzint, gebruik het dan zonder enige nadruk en zeg vooral niet dat u wilt dat het normaal Nederlands wordt. Stuur mij uw vondst toe (bchugo@gmail.com) en ik zal het nieuwe woord dagelijks uitspreken, maar nooit verklappen dat u het verzon om onze taal hoog en droog te houden. Als morgen door een mirakel alle Nederlandse woorden ineens omgekeerd zouden worden, of als alle p's door s'en vervangen werden en andersom, dan zou dat een paar dagen verwarring geven, net zoals wanneer we ineens op straat links zouden houden, of als alle mannen rokken en alle vrouwen broeken aantrokken, maar daarna zou iedereen toegeven dat er eigenlijk niets veranderd is. Vreemde legers en boeken en modes kunnen veel veranderen, maar niet de Nederlandse lidwoordjes, zinsvolgorde, melodie, kortom: de kern van onze taal.
hugo brandt corstius | |
[pagina 189]
| |
Leerhuis en apekool. Joods NederlandsDat de term leerhuis rond het midden van de twintigste eeuw werd ontleend aan het Duitse Lehrhaus, dat zelf een vertaling was van het Hebreeuwse Beet Midrasj, is voor geïnteresseerden waarschijnlijk niets nieuws. Maar dat ook zo'n gewoon woord als apekool van joodse, in dit geval Jiddisje oorsprong zou zijn? Het recent verschenen ‘woordenboek van het joodse Nederlands’ van de lexicograaf en jiddischist Justus van de Kamp en de boekhandelaar en taalwetenschapper Jacob van der Wijk heeft nog meer verrassingen in petto, al was dit niet de eerste bedoeling van de auteurs. Ze zijn begonnen met een studie van de oudere lexica van joodse woorden in het Nederlands en hebben voor hun eigen project beide begrippen zo ruim mogelijk opgevat: ‘Als joodse woorden zijn in deze uitgave woorden beschouwd die door, voor of rond joden zijn gebruikt.’ Dat zijn onder meer woorden die in joodse kringen gebruikt worden, woorden die joodse immigranten (bijvoorbeeld uit Portugal, Duitsland of Polen) hebben ingevoerd, Nederlandse woorden die een eigen joodse betekenis gekregen hebben - denk maar aan uitzending voor deportatie of ster voor jodenster - of scheldwoorden van antisemieten. En voor de auteurs omvat het begrip ‘Nederlands’ alle Nederlandstalige dialecten en verwante talen, waaronder het Afrikaans. Om hun materiaal te verzamelen, hebben ze met het geduld van schriftgeleerden ongeveer drieduizend boeken, artikelen en documenten gelezen, bijna uitsluitend teksten uit de negentiende en twintigste eeuw. Uit die ongeveer 16.000 citaten hebben ze er 3.870, dat is één vijfde, geselecteerd. Het resultaat is een lexicon met 2.600 artikelen. De citaten zijn deels verklarend, bijvoorbeeld uit een leerboek of wetenschappelijke studie, maar overwegend literair, uit boeken van tegen de duizend joodse en enkele bekende niet-joodse auteurs. Omdat joodse woorden en ontleningen uit een hele reeks talen zijn overgenomen, heeft er altijd al een grote verwarring geheerst in de spelling ervan. Rond 2000 heeft een reeks taalkundigen uit Nederland en Vlaanderen een ‘lijst van Jiddisje en Hebreeuwse woorden in het Nederlands’ opgesteld, waarin de fonetische spelling zo dicht mogelijk benaderd werd. Zo zouden zij Justus van de Kamp
Bernard Picart, ‘Dienst in de Snoge op Rosj Hasjana in Amsterdam’, 1725, collectie Joods Historisch Museum Amsterdam.
een ‘jiddisjist’ noemen in plaats van ‘jiddischist’, waarin de Duitse spelling in feite behouden blijft. Maar hun voorstellen werden niet of in ieder geval niet volledig aanvaard door de samenstellers van het jongste Groene Boekje (2005), zodat we nog steeds met verschillende spellingen voor dezelfde klank opgezadeld zitten, bijvoorbeeld sjaloom, shalom (Engels) en schalom (Duits), die naar gelang van de bron door elkaar worden gebruikt. Van de Kamp en Van der Wijk beginnen meestal met een trefwoord in de fonetische spelling van de bovengenoemde ‘lijst’ van Henk Heikens en geven vervolgens alle varianten die ze in de literatuur hebben gevonden. Daarop volgen een korte betekenisverklaring en de etymologie, geïllustreerd door één of meer citaten. Een voorbeeld: smeris [sme'ris ], smieris Daarop volgen twee citaten, een van Piet Bakker uit 1952 en een van Jan Blokker uit 1996.
Je moet niet noodzakelijk een bolleboos zijn om in te zien dat de meeste synoniemen om stilistische redenen nooit helemaal hetzelfde uitdrukken. Waar de overheden keurig van een gevangenis of een detentiecentrum spreken, zitten de gedetineerden toch maar in de bajes, omdat ze nu eenmaal het | |
[pagina 190]
| |
ongeluk hadden, bij het verpatsen van goederen door een smeris opgepakt te worden om vanwege een habbekrats maanden en jaren te moeten brommen. Ze geven toe dat ze een beetje gesjacherd of misschien wel getippeld hebben, maar vanuit hun sjofele bestaan is dat in feite nogal wiedes. Toestanden! Hoe kan een mens nu zonder poen leven? Tenslotte deden de nozems, die eveneens vlijtig een en ander uit de grootwarenhuizen organiseerden, net hetzelfde. Jatten is jatten. Die kereltjes, die het voor de lol deden, zorgden bovendien voor heel wat heibel en kabaal. Mag een mens dan niet een beetje gein hebben? Wanneer je dag in dag uit gejend wordt, omdat je wellicht een beetje te veel lef of gotspe hebt of af en toe frech overkomt - tenslotte ben je geen lapzwans - moeten ze er niet meteen een misj-masj van maken. En het helpt niet, te opvallend te smoezen, want die gabbers zitten nu eenmaal vol kinnesinne en afgunst tegen een hardwerkende huisvader. Larie en apekool! Als je daarbij nog weet, dat de meeste producten vandaag toch maar nep zijn, wordt het al helemaal niet tof. In het leerhuis of de sjoel zeggen de rebbes wel dat je niet te veel kapsones moet hebben, maar als je dan leest dat in het Jeruzalem van het Westen, Antwerpen dus, af en toe een goj een van ons voor koplul of spekjood scheldt, heb je toch wel sores. Zo iets! Omdat de joden in onze Lage Landen nu eenmaal tot de rijkste en de armste bevolkingslagen behoord hebben, van universiteitsprofessoren en aandeelhouders van de Vereenigde Oostindische Compagnie tot bedelaars, marktkramers en struikrovers, en omdat ze zowel uit het toen nog machtige Iberische schiereiland als uit de ellendige getto's van Oost-Europa naar hier geïmmigreerd zijn, kunnen we aan de hand van dit lexicon een boeiende geschiedenis reconstrueren. Joodse filantropen als de bankier A.C. Wertheim en vakbondsleiders als Henri Polak hebben niet alleen hun stempel gedrukt op het joodse (en Nederlandse) maatschappelijke leven, maar ook joodse begrippen in het Nederlands ingevoerd. Ook de tragische ‘ondergang van het Nederlandse jodendom’ tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft zijn sporen in de taal nagelaten: iemand die gecalmeyerd werd, kon dankzij de moedige ingreep van de Duitse bezettingsfunctionaris duizenden bedreigde mensen ontjoodsen en op die manier hun leven redden. De huizen van de slachtoffers van de sjoa werden na hun uitzending naar de kampen ongenadig gepulst, dat wil zeggen door de firma Puls vakkundig leeggeroofd. De taal is wellicht niet ‘gans het volk’, maar de herinnering aan joods Nederland kan, mede door dit woordenboek, vervolledigd en voor de toekomst bewaard blijven. ludo abicht | |
Meer voluntarisme graag. Over het Nederlands in Noord-FrankrijkTalen staan tegenover elkaar in machtsverhoudingen. Die macht wordt bepaald door het aantal sprekers, maar ook door status, prestige en culturele dominantie. Zo heeft het Nederlands in België lang moeten opboksen tegen het cultureel dominante Frans vooraleer het zijn positie innam als taal van de meerderheid van de Belgen. Omdat talen in België territoriaal worden afgebakend zijn de taalverhoudingen er in beginsel ook geregeld. Alleen in Brussel, waar Nederlands en Frans officieel naast elkaar bestaan, en in de Brusselse rand (die in Vlaanderen ligt, maar inwijking van Franstaligen kent) zijn er nog altijd spanningen die met die culturele dominantie te maken hebben. In Frankrijk zelf groeit intussen het besef dat het Frans geen wereldtaal meer is en dat het leren van andere talen belangrijk is. Frankrijk heeft de machtspositie van het Engels en de Amerikaanse massacultuur moeten aanvaarden en de ‘exception culturelle’ uitgevonden als tegenzet. De Franse taal en cultuur hebben inderdaad voldoende status en prestige om voor te gaan in de strijd voor het bewaren van culturele en taalkundige diversiteit, en de Fransen mogen hierin rekenen op de steun van de Nederlandstaligen. Maar hoe gaat Frankrijk zelf concreet om met meertaligheid? Hoe richt het zijn onderwijs in om die meertaligheid waar te maken? En hoe zit het concreet met het onderwijs van het Nederlands, de taal van de buur, in Noord-Frankrijk? | |
[pagina 191]
| |
Eerst de cijfers. In het schooljaar 2006-2007 volgen 4661 leerlingen Nederlands in een lagere school in Noord-Frankrijk. De onderbouw van het middelbaar onderwijs (het collège) telt 1.307 leerlingen en de boven-bouw (lycée) 700. Alles samen: 6.668 leerlingen.Ga naar eindnoot1 Dat zijn er 86 minder dan in 2005-2006 en 35 meer dan in 2004-2005. Men kan het glas halfvol of half leeg noemen. Maar in vergelijking met tien, twintig jaar geleden is er veel gebeurd. De economische aantrekkingskracht van (West-)Vlaanderen is daar natuurlijk niet vreemd aan. Op dit ogenblik werken in West-Vlaanderen alleen al meer dan zesduizend Fransen.Ga naar eindnoot2 Het probleem van het Nederlands in Noord-Frankrijk ligt vooral in de aansluiting tussen het lager en het middelbaar onderwijs. De terugval van het aantal leerlingen in het middelbaar onderwijs heeft te maken met het feit dat het Nederlands niet is opgenomen in de lijst van acht talen (Arabisch, Chinees, Duits, Engels, Hebreeuws, Italiaans, Portugees, Russisch, Spaans) die als eerste vreemde taal (langue vivante) worden aangeboden in de eerste twee jaar van dat middelbaar onderwijs. Die lijst geldt voor heel Frankrijk. De continuïteit met het lager onderwijs wordt hier dus doorbroken en dat is nefast bij het aanleren van een vreemde taal. Het Nederlands kan pas (op enkele uitzonderingen na) vanaf het derde jaar middelbaar onderwijs als tweede vreemde taal worden gekozen, maar veel leerlingen kiezen het pas als derde taal in het lycée (de drie laatste jaren van het middelbaar onderwijs): de concurrentie is immers groot. Het aanleren van de tweede en derde vreemde taal geldt overigens ook niet voor alle types van het secundair onderwijs. Het Nederlands figureert ook niet in de lijst van langues vivantes étrangères die opgenomen zijn in het programma voor examens en opleidingen (concours) die toegang geven tot het leraarschap van de eerste graad (lagere school). Daar wordt alleen gesproken van Engels, Duits, Italiaans, Spaans, Portugees en Arabisch. Het Nederlands staat evenmin in de lijst van de optievakken waar regionale talen als het Baskisch, het Bretoens, het Catalaans en het Corsicaans figureren, maar ook een overzeese taal als het Creools. Er was in 2006 nog slecht nieuws te horen van het Franse onderwijsfront. Het CAPES (Certificat d'Aptitude au Professorat de l'Enseignement du Second Degré) en de meer prestigieuze Agrégation de Néerlandais - zeg maar de aanwervingsexamens voor leraren middelbaar onderwijs - werden niet georganiseerd voor 2007 en 2008. Er zou geen behoefte zijn aan nieuwe leerkrachten Nederlands. Er moest ook bespaard worden op alle opleidingen. Hier speelt het rigide Franse onderwijssyteem weer een nefaste rol. Het veld betwist dat er geen behoefte zou zijn aan nieuwe leerkrachten. Alleen kijkt de regelgeving naar de beschikbare uren per school: wanneer de behoeftes van diverse scholen bij elkaar zouden worden opgeteld, dan verschijnt een heel ander beeld. Het niet organiseren van het CAPES is een slecht signaal. Het zegt ook veel over de status van de taal die het niet (meer) krijgt. De bezorgdheid over dit statusverlies was in Vlaanderen dan ook groot. De gouverneur van West-Vlaanderen en de minister-president van Vlaanderen brachten het ter sprake in hun contacten met Franse overheden. Om het onbegrip aan deze kant van de grens nog te vergroten, kwam op 26 september 2006 het nieuws dat de Franse minister van Onderwijs Gilles de Robien groen licht gaf voor een experiment van vijf jaar voor de invoering van het ‘Vlaams’ (Flamand) in een vijftal lagere en middelbare scholen (collèges) in Noord-Frankrijk. Noch de Nederlandse Taalunie, noch de cellule de néerlandais van de Inspection d'Académie (in het département du Nord verantwoordelijk voor lager onderwijs en de onderbouw van het middelbaar onderwijs) waren hiervan op de hoogte. Achter het initiatief en de erkenning zat geen complot, maar wel het succesvolle lobbywerk van een actieve, Franse groep die het Vlaams wil doen heropleven, los van het Nederlands, en daarvoor de regelgeving over regionale talen in Frankrijk benut. Men droomt in die kringen van de erkenning als volwaardige regionale taal binnen Frankrijk. Dat is hun goed recht. De vraag blijft of het Vlaams in Frankrijk voldoende kritische massa bezit om te overleven, en of het niet redelijker is de aandacht en de energie te richten op het aanleren van het Nederlands, een standaardtaal die in twee naburige Europese staten wordt gesproken. Een ding is intussen duidelijk. Als de samenwerking van Noord-Frankrijk met Vlaanderen en de creatie van een grensoverschrijdende metropool of een eurodistrict echt wil slagen, dan zal Frankrijk | |
[pagina 192]
| |
een actief, zelfs een voluntaristisch taalbeleid moeten voeren met betrekking tot het Nederlands. Als het om talen gaat, gaat niets vanzelf. Overigens moet ook Vlaanderen er dan op toezien dat de kennis van het Frans niet achteruitgaat (maar vooralsnog blijft het Frans in Vlaanderen de eerste aangeboden - en verplichte - vreemde taal vanaf de leeftijd van tien jaar). Het Nederlands moet dus worden opgenomen in de lijst van talen die als eerste vreemde taal worden aangeboden in de eerste twee jaren van het collège. Het ligt toch voor de hand dat Frankrijk de talen van zijn buren op dezelfde manier behandelt: Duits, Engels, Italiaans, Spaans en... Nederlands. De examens en opleidingen Nederlands die toegang geven tot het leraarschap zouden in principe moeten worden georganiseerd. Het (te?) centraal georganiseerde Franse onderwijsmodel zou zich hier moeten aanpassen aan lokale behoeften. Er is ook nood aan een promotiecampagne voor het Nederlands, vooral gericht op ouders. Men zou Franse iconen, die eigenlijk Vlamingen zijn, als Axelle Red en Arno kunnen betrekken bij zo'n campagne. ‘Apprenons la langue de l'autre’, heb ik de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Dominique de Villepin ooit in Amsterdam horen zeggen. Men moet dan ook het kader scheppen om dat optimaal te doen. Vanuit een welbegrepen eigenbelang komt de taal van de buur dan het eerst in het vizier.
luc devoldere | |
Nederlands buitengaats. Een pleidooi voor taaldiversiteitIs het Nederlands een wereldtaal? Frida Balk-Smit Duyzentkunst stelt deze vraag aan het einde van haar inleiding tot het symposium Nederlands buitengaats; een taalreünie dat op 19 mei 2006 georganiseerd werd door de Stichting Koninklijk Paleis in Amsterdam. Haar inleiding is nu, samen met de teksten van de andere lezingen, te lezen in de gelijknamige publicatie. Maar wat is eigenlijk een wereldtaal? Is dat een taal die door heel veel mensen gesproken wordt? Een taal met economische of militaire macht? Een taal gesproken door mensen die verspreid over de hele wereld leven? Een taal met een literatuur van wereldformaat? De centrale vraag van het symposium was wat de Nederlandse taal vandaag is en wat haar waardevol maakt. Er werd in elk geval duidelijk dat het Nederlands geen monolithisch blok is, maar een taal waarin diversiteit welig tiert. Op het symposium, dat werd geleid door de Nederlandse, maar in Parijs wonende schrijver Adriaan van Dis, kwamen mensen aan het woord uit Vlaanderen, Suriname, de Antillen en Indonesië, naast anderstaligen die het Nederlands goed kennen. Je kunt je afvragen waarom er buiten de inleider geen Nederlander aan het woord kwam die had kunnen vertellen waarom men in Nederland het Nederlands waardevol vindt. Is Nederland echt ‘ten prooi [...] aan minachting voor onze taal’, zoals de inleider beweerde? In ieder geval zullen de reeks buitenlandse stemmen op dit symposium de Nederlanders ervan overtuigd hebben dat die taal van hen toch niet zo onbelangrijk is. De eerste stem was afkomstig uit Afrika en vertelde over een verre neef van het Nederlands, het Afrikaans. Een taal met dezelfde wortels, maar zeker niet dezelfde taal. Een taal met totaal andere problemen ook. Het Afrikaans is voor velen nog altijd de taal van de Apartheid. Toch wordt het voornamelijk door kleurlingen gesproken. In het debat over het Afrikaans stelt de dichteres Antjie Krog twee leemtes vast: de afwezigheid van de opinie van de gekleurde Afrikaanstaligen en van een links-intellectueel geluid. Zij pleit ervoor Afrikaanstalige kleurlingen een legitieme plek te geven binnen de taal. Voor de toekomst van Zuid-Afrika is een veelvormig Afrikaans van onschatbare waarde. Krog ziet dus zeker nog een plaats voor het Afrikaans in Zuid-Afrika. Breyten Breytenbach is veel negatiever. Voor hem is het te laat. De teerling is geworpen. Hij noemt het zelfs een ‘unieke ervaring om tijdens je leven te zien hoe een taal ten onder gaat die de weerslag was van een bijzonder stuk geschiedenis.’ Tenzij het verzet weer opvlamt, want ‘velen onder ons heb- | |
[pagina 193]
| |
ben nog het besef dat de vrijheid van denken begint bij de concretisering van taalvaardigheid’, besluit Breytenbach. Suriname werd in 2003, naast Vlaanderen en Nederland, de derde partner in de Nederlandse Taalunie. Het Nederlands wint er veld als moedertaal, zei de dichter Jit Narain. Tegelijk verweet hij de Surinaamse overheid dat zij te weinig in de taal investeert. Toch werd het Nederlands in Suriname volgens Cynthia McLeod ‘het bindmiddel tussen al die anderstaligen, een functie die het nergens anders heeft.’ Uitgever en auteur Robby Parabirsing somde enkele maatregelen op die de positie van het Nederlands zouden kunnen verbeteren. Een literair fonds voor Surinaamse en andere niet-autochtone schrijvers in het Nederlands is voor hem een eerste mogelijkheid. Voor veel Antillianen is het Nederlands dan weer vooral een hindernis, een obstakel dat hen belet zich goed te leren uitdrukken in hun eigen taal. Dat beweerde althans Diana Domacassé-Lebacs. Ze pleitte ervoor om het Nederlands in het onderwijs aan te bieden als een vreemde taal, waarbij communicatie het uitgangspunt is. Ze sluit daarbij nauw aan bij het standpunt dat Eric Mijts tijdens het recente IVN-congres vertolkteGa naar eindnoot1. Eerst moeten de kinderen behoorlijk Papiamentu leren, en pas daarna Nederlands. Het verhaal van het Nederlands in Indonesië is het verhaal over een gemiste kans: de mogelijkheid om van het Nederlands echt een wereldtaal te maken. Nederland heeft nooit een poging ondernomen om het Nederlands in Indonesië te verspreiden. Volgens Reggie Baay gruwde het Nederlandse regime zelfs van het idee ‘dat via de Nederlandse taal een ongecontroleerde verspreiding van de westerse kennis onder de inheemse miljoenenbevolking zou plaatsvinden.’ Het mag dan ook een wonder heten dat er toch zoiets als een taalexpansie heeft plaatsgevonden. Het Petjok, een verzamelnaam voor verschillende soorten Indisch-Nederlands, kan worden gezien als een variant van het Nederlands omdat het afgeleid is uit onze taal. Het is zonde, besloot Baay, dat er in Nederland zo weinig oog is voor deze variant, want met het verdwijnen van de Indische Nederlanders zal deze ook verdwijnen. De vertaler Philippe Noble ging in zijn lezing op zoek naar de verwantschap tussen de Nederlandstalige en de Franstalige letteren. Zo wees hij o.a. op het feit dat in beide talen een Caribische literatuur bestaat, met vermoedelijk een aantal gemeenschappelijke trekken die nauwelijks bestudeerd zijn. Het bestaan van Surinaamse en Antilliaanse Nederlandstalige auteurs is voor het Franse publiek een goed bewaard geheim. Noble zei ook zinnige dingen over taaldiversiteit. Als Fransman die Nederlands heeft geleerd in het noorden, daar ook lang heeft verbleven en die nu in het zuiden van het Nederlandse taalgebied is komen wonen, ondervindt hij dagelijks wat diversiteit in de praktijk betekent. Hij pleit voor meer erkenning van die taaldiversiteit. ‘Het niet bewust cultiveren van een ruime taalnorm belemmert bij de taalgebruikers namelijk het ontstaan van het besef deel uit te maken van een ruimere taalgemeenschap. Waar dit besef ontbreekt, is het gevaar groot dat elke groep binnen de taalgemeenschap zich terugtrekt op het eigen, kleine, knusse bekende gebied.’ In zijn bijdrage over het Nederlands in België sloot Geert van Istendael daarbij aan toen hij de Nederlanders ervoor waarschuwde dat die taal die zij de hunne noemen ‘verbijsterend veel vormen en kleuren heeft die hun niet vertrouwd zijn.’ Bovendien moeten Nederlanders volgens hem leren dat ze hun normgevoel zullen moeten delen en bijgevolg ingrijpend veranderen. Het symposium Nederlands buitengaats; een taalreünie was op de eerste plaats een pleidooi voor een open en veelkleurige Nederlandse taal. Pas als men variatie en diversiteit accepteert en waardeert, zal het Nederlands zich echt een wereldtaal kunnen noemen. dirk van assche |
|