te kluis’) herhalen het motief. Het woord kluis betekent etymologisch ‘afgesloten, dichte ruimte, cel’ (Latijn clausa).
Het eerste vers projecteert de ruimtelijke beslotenheid in de tijd. De zaterdagavond is een besloten tijd, waarin bepaalde handelingen uit den boze zijn. Wat in een minder vroom milieu een uitgaansavond was, is het natuurlijk niet in dit rechtgelovige gezin. De vooravond van de Dag des Heren staat al in het teken van de zondagsrust, die in gereformeerde gemeenten strikt werd nageleefd.
De avond is een tijd vol gevaren. Christenen wagen zich niet buiten op dat goddeloze uur. ‘Er was geen ziel meer buiten op dat uur’ is een veelbetekenende variant op de uitdrukking ‘Er was geen christenziel te bekennen.’ De gelovigen moeten steeds op hun hoede zijn voor de gevaren die ziel, lichaam en goed bedreigen. Angst voor het onbekende ziet zelfs boze geesten rondwaren in de blauwige mist die in dit moerassige gebied oprijst bij de schuur naast de boerderij.
Na de algemene situering concentreert de tweede strofe zich op het interieur van de hoeve. ‘Daar woonden wij bijeen met man en muis’ beklemtoont dat mensen en dieren samen onder één dak wonen. De zinspeling op de vaste uitdrukking ‘met man en muis vergaan’ voorspelt weinig goeds voor deze ark van Noach. Bij protestanten is ‘ark’ een gebruikelijke metafoor voor het gezin te midden van een vijandige wereld.
De benedenverdieping van de boerderij, zo lezen we bij Hazeu, bestond uit een voorkamer, een zijkamer en een keuken. Daarachter lag de deel (de niet bewoonde opslagruimte) met de koeienstal. Opnieuw krijgt de taal een Bijbelse klank. In Exodus 26:28 wordt ‘richel’ gebruikt voor de dwarsbalken in het getimmerte van de Ark des Verbonds. De ‘richel vuur’ is kennelijk een schuin invallende lichtbundel. De metafoor doet denken aan de Zuid-Nederlandse ‘lichtbalk’. Zo schrijft Guido Gezelle in De zonne rijst (Tijdkrans) over een kerkinterieur: ‘'t gaan balken lichts / dwers door den choor.’
Door de koperen petroleumlantaarns ‘goudlampen’ te noemen, geeft de dichter ze de allure van de gouden kandelabers die in de tempel van Jeruzalem de Ark des Verbonds verlichtten (Exodus 25:31). De suggestie is duidelijk: de deel is in dit huis het Allerheiligste. De plechtige bepaling ‘eeuwig van duur’ karakteriseert een sacrale ruimte die buiten de profane tijd staat. De constructie ‘stil van lijnkoeken en hooi’ loopt daarmee parallel. Lijnkoeken en hooi, het voer voor de dieren, vormen een stilleven vol geheime wijding. Zo stond ook in het Allerheiligste van de tempel een kruik met manna (Exodus 16:33).
Na het octaaf verandert de toon van het gedicht: het heilige wordt unheimlich. Het Allerheiligste mocht alleen door de hogepriester betreden worden (Leviticus 16:2). De rol wordt hier gespeeld door de vader, die het vee in de stal voert. Zijn optreden wordt vergeleken met dat van de priester tijdens een katholieke mis.