de discussie over homohuwelijk en adoptie kon beginnen.
De strafwet, de homo in kunst en cultuur, de bredere seksuele (r)evoluties - het komt allemaal aan bod in dit boek. Het historisch overzicht geeft aanleiding tot een hele reeks subplotjes, sommige door de auteur uitgewerkt, sommige alleen maar aangestipt. Zo is het opmerkelijk dat de zo vaak vermaledijde verzuiling een flinke bijdrage heeft geleverd aan de maatschappelijke tolerantie ten opzichte van holebiseksualiteit. Zodra de elite (artsen, psychologen) het verschijnsel uit de lijst van pathologieën schrapte, volgde het ‘voetvolk’. Dat was zo de gewoonte bij de zuilen: de basis nam voetstoots aan dat de opvattingen van de toplaag juist waren. Een zijlijn die de auteur graag uitwerkt, is de combinatie homo's-kinderen. Dat is altijd een heikel punt geweest en is het vandaag nog. Of het nu gaat over adoptie, over kinderen uit heterohuwelijken van homo's, over voorlichting of over pedoseksualiteit - het blijven stroeve, vaak onafgeronde discussies. Kinderen en jongeren zelf hebben vandaag de dag vaak extreme meningen over homo's. Hekma wijst op de negatieve invloed van allochtone jongeren en sneert: ‘Een wereldreis of survivaltocht is een droom van veel jongeren, een trektocht langs alle seksuele opties is onvoorstelbaar. De vrijheid die ze zich op andere terreinen veroorloven, missen ze wanneer het op seks aankomt.’ Deze en andere meningen van Hekma maken van Homoseksualiteit in Nederland boeiende discussiestof, maar de historische betrouwbaarheid van het boek lijdt er wel onder.
Homoseksualiteit in Nederland is bestemd voor een breed publiek. Het is een bevattelijke samenvatting op krap 240 bladzijden van wat de historische holebistudies de laatste twee decennia hebben opgeleverd. De klemtoon ligt wel lichtjes anders dan de titel doet vermoeden. De periode 1730 tot 1950 wordt afgehaspeld in 75 (zeer lezenswaardige) bladzijden, waarna 88 bladzijden lang de naoorlogse periode onder de loep wordt genomen. Wat teleurstellend, maar toch begrijpelijk: de naoorlogse periode is immers het beste bekend. De rest van het boek is vulsel: voorwoord, biografietjes, register, een autobiografisch hoofdstuk en twee lange slothoofdstukken waarin niettijdsgebonden homothema's worden aangesneden.
De partnerregistratie van Maarten van den Hoek en Nico Vaandrager, 21 juni 1995 - Foto Jan Carel Warffemius.
Maar Hekma geeft sowieso de voorkeur aan meningen boven feiten. Hij doorspekt zijn historische overzichten met mini-essaytjes en hoogst subjectieve meningen (over publieke seks, bijvoorbeeld, en over sport, die in de negentiende eeuw was ‘uitgedacht’ als remedie tegen seksuele verlangens en daar nog altijd de sporen van draagt). Die twee slothoofdstukken zijn dan ook grotendeels overbodig. Soms wordt de overlapping zelfs herhaling: het cijfermateriaal uit 1960 over homo's die huwelijken met hetero's waren aangegaan, staat twee keer in het boek.
Er is nog een mankementje: de bronvermelding. Het is begrijpelijk dat de auteur het aantal voetnoten beperkt heeft willen houden (11 voetnoten voor 240 bladzijden), maar het is heel jammer dat daardoor elke bronvermelding is weggevallen. Waar andere studies elke zin, elke uitspraak onderbouwen met een voetnoot en een verwijzing naar een ander boek of eerder onderzoek, hangt alles hier in het ijle. Zelfs getuigenissen worden afgedrukt zonder bronvermelding. We moeten Hekma op zijn woord geloven als hij mensen citeert, cijfers bovenhaalt of het verhaal vertelt van ‘Een jonge homo uit Den Helder’ - het klinkt meer als de openingsregel van een limerick dan als een waar gebeurd verhaal. Dit boek geeft geen redenen om aan Hekma's ge-