haar ook vertelt. Hoe oppervlakkig is authenticiteit! In elke diepe leugen schuilt meer welsprekendheid, meer onderricht dan in simpele eerlijkheid.’
Het paranoïde element wordt nog sterker wanneer Andermans aan de weet komt dat Jozef de Heer in werkelijkheid een gewezen SS'er is die, vermomd als jood, de kampen ontvlucht is en al die jaren vanuit zijn Berlijnse flatje een neonazinetwerk op het getouw heeft gezet. De beweging zou te goed georganiseerd zijn om uit het niets te zijn verrezen: ‘Achter de schermen moest zich een organisatorisch brein bevinden, of meerdere van die breinen’. Complottheorieën alom dus, waarbij Paul Verhaeghen - net als Pynchon in het illustere Gravity's Rainbow uit de jaren zeventig - ondergronds gaat en een kijkje neemt bij de skinheads die als Nibelungen in de krochten van de Berlijnse metro leven.
Jammer genoeg vist de auteur deze boeiende intrige pas op het einde van het boek weer op, als er nauwelijks nog ruimte is om de opflakkerende sympathie voor Hitler maatschappelijk te duiden. Het is het skinheadmeisje Nebula dat Andermans de ogen opent over De Heer. Ze infiltreerde bij de bende om de man op het spoor te komen die de dood van haar grootmoeder op zijn geweten had, een diva van de Duitse oorlogscinema. Nu papt ze met Paul aan: ‘Verkoop het als een raamvertelling’, zegt Nebula over De Heers memoires, ‘en gooi ons verhaal ertussendoor, en wat er vandaag in Berlijn gaande is: het haakt prettig in elkaar, de illusie van ankerpunten in de geschiedenis wordt versterkt, en de lezer kan altijd wel wat romantiek gebruiken.’
Het zal wel geen toeval zijn dat Verhaeghens opvattingen over de liefde voornamelijk van het witte doek lijken te komen. In de tweede grote historische reconstructie die Omega minor rijk is, parallel naast de Duitse, wordt Goldfarb, een jonge joodse geleerde die Oppenheimers ploeg atoomgeleerden in Los Alamos komt versterken en later zelfs de Nobelprijs wint, verleid door een Russische spionne. De relatie wordt abrupt afgebroken wanneer Goldfarbs fatale geliefde sterft door een miskraam en een overdosis radioactieve straling: het blijft, hoe knap gebracht ook, een cliché Hollywood waardig.
Ondanks dat zijn alle elementen aanwezig om aangrijpende relaties te schetsen. Maar bij Verhaeghen blijft het element bedrog de grote gevoelens domineren, tot in de erotische scènes toe waarin Nebula's grootmoeder zich tijdens de oorlog voor de nazicamera's laat pakken door blonde en blauwogige SS'ers. Het is zeer goed gedaan, maar het klinkt allemaal wat déjà vu - tot en met Goldfarbs ultieme wraak, als oude man, om zijn liefde die hem destijds ontvallen is. Dit leidt tot een groteske finale - een wending te veel, omdat Omega minor er op dat moment verzadigd van is. Paul Verhaeghen maakte tot zover indruk met research en technologisch detail, maar neemt hier een fantastische bocht die weinig met de tijdgeest te maken heeft. Niet dat de wereld er na de val van de Berlijnse Muur en op de vijftigste verjaardag van Hitlers dood op 30 april 1995 zoveel veiliger op geworden was, maar het is een zet die erg jaren zeventig-achtig aandoet - de tijd van de Koude Oorlog - en die zelfs nauwelijks anticipeert op het reële risico van een wereldbrand na 11 september 2001.
Verhaeghen heeft natuurlijk een reden voor zijn keuze: het symbool omega staat voor het einde, voor de bom, voor de explosie. Net zoals Pynchon in Gravity's Rainbow dweepte met de parabool als symbool voor het traject van de Duitse V2-raket, voelt hij zich verplicht om een ontknoping te forceren die niet zou misstaan in een film met dure special effects. Maar om te vermijden dat je met een onvoldaan gevoel buiten zou komen - ‘de happy ending, in het leven, in de literatuur, in de filmhuisfilms, het wordt zwaar onderschat’ - is Omega minor na dit schokeffect nog niet helemaal afgelopen. Het leven gaat door, dat is het spel van de natuur: ‘Wij hebben elkaar lief, Nebula en ik’, besluit Paul Andermans, ‘met een zorg en een verbetenheid geboren uit inzicht. Wij weten het nu, het is officieel: de wereld gaat door, altijd maar door. Er is geen einde.’
Alle opmerkingen ten spijt bezorgt Omega minor wel degelijk een unieke leeservaring. Verhaeghens grote kwaliteit is niet zijn eruditie, zijn kopieerdrift of zijn spel met literaire en culturele codes, maar wel de manier waarop hij voor bekend materiaal als de concentratiekampen, de bouw van de Berlijnse Muur, ja zelfs de zelfmoord van een briesende Hitler indrukwekkende scenario's fabriceert. Kortom, wat Omega minor werkelijk optilt tot het niveau van zijn voorbeelden, zijn de onwaar-