maal nogal voorspelbaar, maar er is ook een stedenbouwkundige bij, een natuurkundige en een hoogleraar popmuziek. De enige die ik pijnlijk mis, is de theoloog. De geboortejaren, voorzover vermeld, lopen zeer uiteen, van 1940 tot 1973. De kracht van dit soort publicaties ligt juist in het gebrek aan samenhang.
Prangende vragen worden gesteld. Sommige liggen voor de hand, andere verrassen. Is Nederland wel een voetbalnatie? Zijn de Nederlandse vrouwen echt zo geëmancipeerd? Zijn Nederlanders antikoloniaal? En progressief? Of links? En netjes gewassen? Heeft Nederland de prostitutie goed geregeld? Is het Europees gezind? Is Nederland vol? Is het poldermodel uniek? Hebben Nederlanders dan echt geen eigen identiteit?
Het antwoord op al die vragen is nee, een soms schallend, soms fluisterend, soms ondubbelzinnig, soms genuanceerd nee. Voor de buitenlander die Nederland wat kent, zijn de antwoorden niet echt verrassend, op enkele details na. Bijvoorbeeld, dat Nederland een links land zou zijn, ik heb het vaak genoeg gehoord uit Nederlandse monden. Maar die zelfverzekerde monden gingen met een klap dicht zodra je simpel constateerde dat de vakbonden in het conservatieve België twee tot drie keer sterker zijn dan in Nederland. Europees? Maak het nou een beetje, Nederland heeft de Eerste Wereldoorlog gemist. Vol? Kom dan eens naar de ruimtelijke ellende in Vlaanderen kijken. Enzovoort.
Interessant vind ik de bijdrage van Boris van der Ham, kamerlid voor D66, omdat hij koel afrekent met een idee dat ikzelf hardnekkig ben blijven koesteren, het idee dat Nederland een transparante democratie zou zijn. ‘Nederlanders vinden macht doorgaans een vies woord. Maar zonder zichtbare macht bestaat er geen afrekenbaarheid en dus ook geen democratie. Wie kun je aanspreken als niemand écht verantwoordelijk is?’ (p. 381) Niet alleen biedt Van der Ham een ontluisterend inzicht in de wakke kanten van de Nederlandse democratie, hij levert ook een term, afrekenbaarheid,
Viering van Koninginnedag in Marken, Noord-Holland, in 1989 - Foto Martin Kers.
die me zeer bruikbaar lijkt om de Belgische democratie eens te analyseren.
De grootste verrassing echter was voor mij Matthijs van Boxsels verhaal over een van de basisgegevens van de Nederlandse beschaving, eigenlijk hét basisgegeven, ‘... de eeuwigdurende strijd met het water’. (p. 363) Zijn these is dat de Nederlanders de dreiging van het water over zichzelf hebben afgeroepen door de hardnekkige ontginning van de veenlanden. Veenontginning impliceert ontwatering, omdat veen nu eenmaal voor tachtig procent uit water bestaat, ontwatering heeft een daling van het maaiveld tot gevolg, rivieren komen door aanslibbing steeds hoger te liggen en in minder dan vijf eeuwen ‘... verandert het kustland dankzij de inspanningen van kloosters en particuliere ondernemingen in een bedreigd eilandenrijk’. (p. 364) De Nederlanders scheppen niet alleen hun eigen land, zoals het cliché het wil, maar ook hun eigen zeeën. Van Boxsel noemt dat ‘... onze geniale domheid ...’ (p. 368)
Is juist het anarchistische van zo'n themanummer zijn aantrekkelijkste eigenschap, je hebt natuurlijk ook iets bindends nodig en dat kan alleen maar de kwaliteit van de bijdragen zijn. Misschien zijn al die occasionele medewerkers wel briljant, het zijn helaas niet allemaal rekels.
Vooral het stuk dat de minister van Buitenlandse Zaken, Bernard Bot, schreef over de relevantie van het Nederlands buitenlands beleid, schiet beschamend tekort. Bot schrijft