meer in het algemeen: een afkeer van sentimentele en pathetische clichés, in het bijzonder de clichés die het gebied van de alledaagse drama's onder een kleffe deken van vals medelijden aan het oog onttrekken.
Bij Enter geen stokende schoonmoeders of concurrerende vrijers, als het erop aankomt weet hij niet precies wat Nils en Hella uit elkaar heeft gedreven, dat is nu juist de reden waarom hij dit boek heeft geschreven. Zijn methode om het geheim van zijn wroeging en zijn verdriet te achterhalen: zeer dichtbij komen, elke verandering van gelaatsuitdrukking, elke afwijkende intonatie registreren. Dat levert een imponerend boek op. Maar nog altijd geen verklaring, gelukkig. Talloze schitterende observaties (ook letterlijk, Enter is op zijn best als het om vluchtige visuele schitteringen gaat), talloze haarfijne karakter- en gedragsanalyses in hypothetische formuleringen, in termen van vermoedens en mogelijkheden - afsluitende etiketten blijven achterwege.
De eigenlijke liefdesgeschiedenis is gezien vanuit het verhaalheden alweer zo'n jaar of tien voorbij. Maar die afstand heeft de blik van de verteller niet afgestompt maar integendeel juist gescherpt. Nils is in zekere zin een lastige jongen, iemand die het niet alleen zijn omgeving maar vooral ook zichzelf niet makkelijk maakt. Niet dat hij een dwarsligger of een buitenbeentje is, althans niet in de traditionele, romantische betekenis van het woord. De sfeer van de roman is nadrukkelijk die van na de jaren zestig. Nils is een ‘gewone’ student, zij het in een onpopulair, aan geen mode onderhevig vak: sterrenkunde, ongewoon is hij vooral in zijn verlangen naar authenticiteit. Op alle vormen van aanstellerij en imponeerzucht, van lompheid en grofheid, van onbetrouwbaarheid en egocentrisme reageert hij allergisch. Hij leert Hella kennen op een studentenschermvereniging, vanwege zijn terughoudendheid duurt het ouderwets lang voor zijn verliefdheid ergens toe leidt. En ook dan is Enter niet het type schrijver dat haar voor het wellustige oog van de lezer uitkleedt.
Lichtjaren is een boek over verliefdheid, niettemin een boek zonder seks. Maar met des te meer verfijnde, in een handgebaar of een vingerzetting (Hella volgt een opleiding tot concertpianiste) gevangen intimiteit, met een overvloed aan subtiele, impliciete en dus nietopenbare erotiek. Niets ontgaat Nils, niets ontgaat Enter. De suggestie is dat het mislukken van de relatie van Nils en Hella daarmee te maken heeft: Nils wil niets loslaten, de miniemste details wil hij vasthouden, wat hem zou verhinderen vooruit te kijken, nieuwe levensfasen te willen verkennen; Hella wil altijd vooruit, misschien omdat ze als pianiste ook altijd vooruit moet denken.
Muziek - klassieke muziek - speelt een belangrijke rol in het boek. Als er wel eens naar populaire muziek of andere voortbrengselen van commerciële cultuur wordt verwezen, dan altijd met vanzelfsprekend dédain. Dat zegt iets over Enters ambities: niets is zo moeilijk als het onder woorden brengen van de zintuiglijke en mentale sensaties bij het beluisteren van klassieke muziek. Aan die muziek ontleent hij zijn esthetische ideaal: ‘dat iets op een en hetzelfde moment zowel van een onwrikbare samenhang als volkomen ongedwongenheid kan zijn.’ Lichtjaren komt heel ver in die richting. Het boek is door en door gestructureerd, maar nooit opzichtig, de verschillende verhaallijnen en tijdslagen gaan altijd vloeiend in elkaar over, zozeer dat het beslissende moment je als lezer ontgaat. De geciteerde zin formuleert trouwens ook Nils' mentale ideaal: geen detail vergeten en toch ongedwongen in het heden leven.
Het slot van het boek is het hoogtepunt: een uitvoering van de Mattheüspassie, waarop Nils en Hella elkaar na zoveel jaar onverwacht ontmoeten, als decor en katalysator van een opnieuw tot in alle vezels beleefd gevoel van verdriet, spijt, wroeging. Groots is dit boek in de microanalytische beschrijving van iemands machteloosheid ten aanzien van wendingen in zijn leven die hem diep ongelukkig maken. Lichtjaren eindigt met een veelzeggende regenbui: ‘Er vallen grote, sprankelende druppels. Op de plassen verschijnen bellen, die meteen weer geluidloos uiteenspatten. Ze bestaan zo kortstondig dat je ze, zelfs al legde je je erop toe, nooit zou kunnen aanraken.’
Cyrille Offermans
stephan enter, Lichtjaren, Van Oorschot, Amsterdam, 2004, 318 p.
stephan enter, Winterhanden, Van Oorschot, Amsterdam, 1999, 185 p.