Tweede Wereldoorlog het centrum van het filmexperiment zich verplaatste naar de Verenigde Staten, hoewel de Lage Landen zich opnieuw niet onbetuigd lieten. Het was immers de Brusselse filmconservator Jacques Ledoux die in 1949 met zijn befaamde filmfestival Exprmntl in Knokke opnieuw de aandacht vestigde op de avant-gardefilm. Het festival, waarvan de laatste editie plaatsvond in 1971-'72, wordt nog steeds beschouwd als een mijlpaal in de geschiedenis van de experimentele mediakunst.
Met de opkomst van de video-art in de late jaren zeventig verlieten heel wat experimentele filmers het veld. Voor film- en kunsthistorici verwijst het concept van de experimentele film nu dikwijls naar een wat voorbij tijdperk. Zelfs hedendaagse filmfondsen (zoals het Vlaams Audiovisueel Fonds, VAF) spreken al lang niet meer over de experimentele film; ze subsidiëren kredietlijnen voor experimentele mediakunsten. Hierbij speelt de keuze van het medium (celluloid, video, digitale drager, ...) geen cruciale rol meer, terwijl kruisbestuiving en grensverleggend onderzoek primeren.
De keuze van film en celluloid oogt daarom nogal anachronistisch. Voor de samenstellers van mm2 gaat het bij experimentele film om ‘iedere vorm van filmisch onderzoek die geschikt is voor projectie in een zaal’. Hierin staat de onderzoekende mentaliteit centraal: de wil om onbegane paden te bewandelen en de wetmatigheden van de mainstreamfilm ter discussie te stellen. Het boek lijkt daarmee voorbij te gaan aan wat zich sinds de jaren zeventig afspeelt in de experimentele mediakunsten (in het boek wordt nauwelijks of niet ingegaan op video-art, webart of andere vormen van experimentele screen culture), terwijl de ‘onderzoekende mentaliteit’ geenszins het exclusieve domein is van de experimentele film (heel wat auteursfilms of zelfs commerciële films zijn grensverleggend in hun beeldtaal). Hoewel de samenstellers aangeven dat er geen harde grens te trekken valt tussen wat wel en niet experimenteel is, leidt dit soort definities onvermijdelijk tot een eclectische keuze.
Intussen geeft het filmografisch overzicht in
mm2, alvast op een overrompelende wijze aan hoeveel experimentele films er de afgelopen
Stills uit ‘Türchen offne dich’ van Karel Doing en Andrea Edmonds (2004).
vier decennia werden gedraaid. De experimentele film toonde zich een rijk laboratorium voor zeer uiteenlopende kunstenaars, die wensten te experimenteren met beelden. Een minpunt van de filmografie is evenwel dat deze niet werd geannoteerd waardoor de rijkdom en diversiteit in de Nederlandse experimentele filmkunst toch onvoldoende zichtbaar worden gemaakt en in een context geplaatst. Deze lacune wordt evenwel gedeeltelijk opgevuld door interviews met zestien hedendaagse filmmakers, onder wie Martha Colburn (
o 1971), Karel Doing (
o 1965), Gerard Holthuis (
o 1952), Aryan Kaganof (ps. van Ian Kerkhof, 1964), Barbara Meter (
o 1939)en Ruud Monster (
o 1953).
Ondanks deze lacunes is mm2 een belangrijk boek. De waarde van het naslagwerk lijkt me grotendeels te liggen in zijn museale functie, waarbij de link met niet-filmische kunstvormen opvalt. Zo is het indrukwekkend hoezeer fotografen, schrijvers en beeldende kunstenaars zich in de jaren zestig en zeventig op het medium film stortten en al snel de magie van het medium ontdekten. In het boek vertelt Frans Zwartjes bijvoorbeeld hoe hij zich op het einde van de jaren 1960 een camera aanschafte om een filmpje te maken van de tentoonstellingen van zijn schilderijen, tekeningen en objecten. Zwartjes raakte echter bezeten door het medium. Al snel stonden Zwartjes' films niet meer in dienst van zijn grafische werk en legde hij zich toe op experimentele film. Begin jaren 1970 maakte Zwartjes internationaal furore met zijn taboedoorbrekende, contrastrijke films, onder meer op het befaamde filmfestival van Oberhausen. Zwartjes wordt nu beschouwd als de vader van de Nederlandse experimentele cinema, terwijl hij met films als Spare Bedroom (1970), Living (1971) en Pentimento (1978) heel wat jonge kunstenaars en cineasten inspireerde. Met