de, kwam in 1986 met een van zijn eerste reeksen naar buiten. Hij had toen, na een grafische opleiding, net zijn studies voltooid aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Gent. Terwijl hij zich daarna bekwaamde in de schilderkunst aan het Hoger Instituut van de Koninklijke Academie in Antwerpen bleef zijn prille oeuvre zich haast dwangmatig via series ontwikkelen. Het aantal delen van een reeks lag vooraf vast. De voltooiing ervan kon jaren duren en overlapte andere reeksen.
Zelf ziet De Smet zijn werk als een boom met verschillende takken. Naast forse takken ontspruiten aan de boom ook enkele scheuten die geen picturale vruchten dragen. Voorbeelden daarvan zijn de in 1997 op video vastgelegde voetbalwedstrijd op een vierkant terrein (30 × 30 meter) met vierkante doelen, waarbij de kunstenaar de teams laat spelen op een uitvergroting van een schilderijtje dat hij eerder had gemaakt. Of de processie met mensen uit de buurt die bordjes met raadselachtige slogans meedroegen naar de nabijgelegen kapel Campo Santo (‘Toewijding’, 1999). Ook de uitgave van Ave, het ‘driemaandelijks Europees tijdschrift ter bevordering van de beweging’ dat in 1996 bij het begin van elk jaargetijde verscheen, is een zijtak. ‘Ik heb altijd iets gehad met woorden en teksten,’ zegt De Smet, die zijn atelier ‘Uitgeverij Schoonheid voor het Volk’ heeft gedoopt. Zijn inzending voor een verhalenwedstrijd van een literair tijdschrift werd net niet bekroond, maar in de plaats daarvan won de kunstenaar in 1992 wel de Prijs van de jonge Belgische Schilderkunst.
De vroegste reeks schilderijen die hij vier jaar eerder maakte, groot van formaat en daarom uitgevoerd op goedkoop tentzeil, staat nog altijd in De Smets atelier in Sint-Amandsberg. In deze Gentse randgemeente betrekt de schilder het vroegere postkantoor. Hij plaatst er zijn tentzeildoeken - door de oorlog opengereten landschappen en stadsgezichten waarvoor een serie ansichtkaarten als model diende
Gery de Smet, ‘Moslimbroeder’, 2002, acryl op doek, 25 × 25 cm.
- een voor een tegen een boekenwand. Het contrast tussen de sporen van vernietiging en het zeemzoeterig blauw en roze waarmee, oude prenten werden bijgekleurd, had de kunstenaar getroffen. De ansichtkaarten trokken de harde oorlogsrealiteit in een misleidende sfeer. Door de prenten met zijn soepele penseelvoering, die aanvankelijk als expressionistisch werd omschreven, te transformeren op het tentzeil, tilde de schilder het al gesublimeerde onderwerp op een metaniveau, wat de vervreemding nog groter maakte.
Dit procédé, waarbij hij een motief losmaakt uit zijn context en het zich toe-eigent, zal hij blijven toepassen. De toe-eigening betekent niet alleen dat hij het beeld naar zijn schildershand zet, maar evenzeer dat hij het vervolgens nauwgezet een plaats geeft in zijn universum, zijn ‘oeuvreboom’.
Dat Gery de Smet nu nog uitgaat van bestaande afbeeldingen is te zien in zijn atelier. Op een tafel ligt een opengeslagen nummer van National Geographic met foto's van tornado's, een onderwerp dat nog moet rijpen in de koker van de schilder. Maar aan de muren zijn evengoed krantenartikelen geprikt: een bericht over een genetisch, etymologisch of