Ons Erfdeel. Jaargang 47
(2004)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdHet debat over normen en waarden: waar staan we zelf voor?Als mensen zeggen: ‘migranten moeten zich integreren’, waarover hebben ze het dan? Waarin moet men zich integreren, waaraan moet men zich aanpassen? Bestaat er een consensus over wat onze Vlaamse, Nederlandse of Europese cultuur eigenlijk inhoudt en welke elementen willen we al dan niet universeel verspreid zien? Als culturen of godsdiensten mensenrechten schenden, moeten we dan ingrijpen en hebben we in dat verband wel recht van spreken? Bij de zoektocht naar antwoorden op dergelijke vragen zijn het Pleidooi voor individualisme van Dirk Verhofstadt en Tegen de decadentie van Paul Cliteur interessant. Ze geven elk op hun manier aan dat onze cultuur - die volgens beiden sterk getekend is door de Verlichting - enkele elementen bevat die niet ter discussie kunnen worden gesteld. Verhofstadt benadrukt het individualisme: mensen moeten autonoom kunnen denken en handelen, mensen zijn als individuen dragers van rechten en die kunnen nooit ondergeschikt worden aan groepsrechten, de vrijheid van het individu moet universeel aanvaard worden en mag niet door godsdienstige of culturele praktijken aan banden worden gelegd. Cliteur van zijn kant heeft het voornamelijk over de democratische rechtsstaat als basis van onze samenleving. Onze cultuur is wezenlijk getekend door ons politiek systeem dat op democratische principes steunt en gebonden is aan individuele grondrechten die niet ter discussie gesteld kunnen worden. Deze kern van onze cultuur zou vastgelegd moeten worden in de grondwet. De grondwet van Nederland voldoet op dat punt niet. Cliteur houdt een pleidooi voor een ‘grondwet die daadwerkelijk de grondslagen van onze politieke orde op een passende manier formuleert’. Dirk Verhofstadt en Paul Cliteur hebben vele dingen gemeen. Ze zijn niet alleen liberalen in de partijpolitieke zin, ze profileren zich hier op de eerste plaats als liberals, in de politiek-filosofische zin. Beide auteurs nemen het op voor een universele, verlichte, seculiere moraal, menselijke autonomie, wereldburgerschap en mensenrechten. Ze delen ook dezelfde visie op de multiculturele samenleving. Ze pleiten voor een ‘kosmopolitisch multiculturalisme’ waarbij ‘niet de mens als groepswezen, als expressie van een etnische cultuur, maar de mens als individu die zelf kiest met welke culturele traditie hij zich wenst te associëren’ centraal staat. Dit multiculturalisme speelt zich af binnen de krijtlijnen van de liberale rechtsstaat en streeft naar het ideaal van de ‘Civis Mundi’. Het doel van het integratiebeleid moet volgens Cliteur dan ook zijn: de productie van de wereldburger. Ik blijf het vreemd vinden dat Cliteur het integratiedebat steeds verengt tot een culturele aangelegenheid. Het is omdat de cultuur van de nieuwkomers niet is aangepast aan onze seculiere samenleving dat migranten niet geïntegreerd raken. Cliteur doet alsof bijvoorbeeld de Verlichting in de islam voldoende zal zijn om hier tot een rechtvaardige multiculturele samenleving te komen. Alsof dit de achterstelling, de problematiek op de arbeidsmarkt en in het onderwijs in een immigratiesamenleving zomaar zal wegwerken. Cliteur noemt de grondwet de ‘grondslag voor integratiebe- | |
[pagina 604]
| |
leid’. Dat het erkennen van de grondwet belangrijk is, wil ik niet ontkennen, maar het is duidelijk onvoldoende voorwaarde voor integratie. Heel wat mensen van etnische minderheden hebben helemaal geen probleem met de grondwet, maar raken om de een of andere reden toch maar niet ‘geïntegreerd’. Cliteur en Verhofstadt lopen niet hoog op met godsdienst want die wordt voornamelijk beschouwd als een belemmering voor de vrijheid, de individuele ontplooiing, het vrij onderzoek en de mensenrechten. Verhofstadt wijdt expliciet hoofdstukken aan ‘Individualisme en de islam’ en ‘Individualisme en het christendom’ waarbij individualisme telkens tegenover de godsdienst wordt geplaatst. Dat er binnen het christendom - lang voor Immanuel Kant (1724-1804) waar Verhofstadt graag naar verwijst - bij Thomas van Aquino (1225-1274) al sprake is van de autonomie van de rede wordt volledig genegeerd. Bij Cliteur vind je hetzelfde. Ook bij hem geen goed woord over godsdiensten. Volgens hem is onze cultuur schatplichtig aan de Grieken. We moeten ons trouwens dringend opnieuw bezinnen op die klassieke erfenis, want ons denken wordt te veel uitgehold door cultuurrelativisten, mensen die de seculiere publieke cultuur niet ernstig nemen en intellectuelen die een loopje nemen met het recht op vrije meningsuiting. Dat onze cultuur en onze manier van denken essentieel is beïnvloed door het theïstische denkkader waarin onze cultuur werd grootgebracht, wordt ontkend. In hoeverre het joods-christelijke denken ook een belangrijke motor van onze ‘beschaving’ is en blijft, wordt niet eens onderzocht. Cliteur is hier eenzijdig en biedt een vertekend cultuurbeeld. Zowel Verhofstadt als Cliteur lopen hoog op met de mensenrechten. Het zijn vanzelfsprekende producten van het seculiere verlichte denken. Maar is dat wel zo ‘vanzelfsprekend’? Dat mensenrechten ook (of misschien zelfs alleenAmerikaanse medaille voor goed burgerschap.
maar) vanuit het joods-christelijke denkkader zouden kunnen ontstaan en daarop gefundeerd zijn, komt helemaal niet aan bod. Er valt nochtans veel te zeggen voor de idee dat we in ons denken over moraal en mensenrechten nog steeds heel sterk zijn aangewezen op concepten en vraagstellingen die oorspronkelijk thuishoorden in een theïstisch, joods-christelijk wereldbeeld. Steeds meer moraal- en cultuurfilosofen erkennen dat ons denken over moraal een godsdienstig anachronisme is in een geseculariseerde context. Ook inzake de mensenrechten, die uiteindelijk gebaseerd zijn op de idee van gelijke en intrinsieke waarde van mensen (zeg maar: de ‘heiligheid’ van de mens), kan nauwelijks voorbij gegaan worden aan de betekenis van onze joods-christelijke erfenis. Dat sommige kerken en strekkingen binnen de godsdienst inderdaad de mensenrechten ternauwernood erkennen, doet niets af aan het feit dat onze huidige cultuur toch in belangrijke mate is samengesteld uit brokstukken van een niet-seculier verleden. Er zijn echter ook een paar verschillen tussen beide auteurs: Verhofstadt profileert zich als een progressief sociaal liberaal en staat posi- | |
[pagina 605]
| |
tief tegenover mei '68 als scharniermoment naar meer individualisme. Cliteur is een conservatief verdediger van de democratische rechtsstaat en is kritisch tegenover de losgeslagen mondigheid van de soixante-huitards. Verhofstadt pleit voor de sprong voorwaarts (individualisme is een progressieve strijd), terwijl Cliteur steeds ertoe neigt achterom te kijken en een pleidooi houdt voor heroriëntatie. Voor Verhofstadt zijn we op de goede weg - als de islam nu nog maar eens een Verlichting doormaakt dan komt het wel goed - volgens Cliteur echter is onze beschaving in verval, staan we voor een ‘malaise in het denken over grondrechten’ en moeten we waakzaam zijn voor decadentie. Terwijl Cliteur het zorgwekkend vindt hoe slordig de intellectuele en bestuurlijke elite van Nederland omspringt met de idealen van de democratische rechtsstaat, is Verhofstadt nogal lichtzinnig optimistisch (bijvoorbeeld over de vrijheid van consumenten). Verhofstadt is zodanig optimistisch dat hij zelfs de resultaten van sociologisch onderzoek van de VUB Tor groep aanvecht (zie mijn bespreking ‘De wereld volgens Elchardus’ in een vorig nummer van Ons ErfdeelGa naar eind(1)). We leven in een steeds vrijere samenleving en het kan dus gewoon niet dat mensen nog steeds door afkomst, onderwijs, media en reclame gedetermineerd worden. Verhofstadt volhardt in de individualistische boosheid, ook al spreekt de realiteit hem tegen. De twee voorliggende boeken hebben de verdienste op te komen tegen het postmoderne cultuurrelativisme en thematiseren een universele en superieure kern van de westerse cultuur: ze noemen een aantal fundamentele liberale waarden als individualisme, tolerantie, het recht op vrije meningsuiting, de scheiding tussen kerk en staat, en natuurlijk de mensenrechten. De argumentatie van Cliteur heeft meer diepgang dan die van Verhofstadt. Verhofstadt haalt wel veel namen van stal om voor zijn kar te spannen, maar eigenlijk staat zijn pleidooi voor individualisme storend vol gezagsargumenten: Vermeersch zegt dit, Cliteur zegt dat, Kant zegt dit, Finkielkraut zegt dat... Op die manier worden gratuite uitspraken gedaan en het is niet altijd duidelijk of Verhofstadt zelf het volledig eens is met de aangehaalde auteurs. Zo verwijst hij (p. 113) naar een auteur die stelt dat het recht op vrije meningsuiting voldoende is om de vrijheid van godsdienst te garanderen, maar we komen niet te weten wat Verhofstadt daar zelf van denkt en wat de argumenten hiervoor precies zouden kunnen zijn. Vreemd voor een boek dat hoog oploopt met individualisme en autonoom denken. Patrick Loobuyck dirk verhofstadt, Pleidooi voor individualisme, Houtekiet, Antwerpen/Amsterdam, 2004, 159 p. |
|