schiedenis was voorafgegaan die ergens aan het eind van de vorige eeuw begon en die in december 2000 een mijlpaal kende toen architect Franz Ziegler en artistiek leider Gerrit Timmers elkaar vonden in een ongewoon, maar fantastisch idee: een houten theaterzaal in een omhulsel van glas en staal.
Nu staat dat theater er eindelijk, aangeleund tegen het oude gebouw van het Onafhankelijk Toneel, als een parel van eenvoud en transparantie. Architect Ziegler gebruikt het beeld van een binnentent en een buitentent: de binnentent is de zaal, compleet met puntdak, de buitentent is de waterdichte, platte constructie daaromheen. Voor de gemeente Rotterdam was een dergelijke constructie min of meer een voorwaarde voor (financiële) medewerking: mocht het gebouw ooit zijn functie als theater verliezen, dan kan die binnentent eruit en kan in de buitentent altijd nog een kantoor gevestigd worden. Een twijfelachtig voorbeeld van cultuurpessimisme? Of een nuchter staaltje van prudent koopmanschap?
Door de bijzondere constructie zijn binnen in de theaterzaal geen lichtbruggen nodig: de bekabeling en het inhangen van spots kunnen vanaf een omloop rond het dak geregeld worden. De speelruimte wordt daardoor organischer, de plaats van de techniek minder prominent. Het oog van de toeschouwer wordt als vanzelf naar het puntdak getrokken, en niet alleen breedte en diepte, maar ook hoogte - zeker in Bouwmeester Solness van wezenlijk belang - wordt een onontkoombare dimensie in het toneelbeeld.
Aan de buitenkant geeft het gebouw naar alle kanten zijn schoonheid prijs, en het valt alleen maar te hopen dat het theater, na afloop van alle bouwactiviteiten die momenteel in dit voormalige havengebied plaatsvinden, min of meer dezelfde open ruimte om zich heen blijft houden. Want is het gebouw op zichzelf al bijzonder, de ‘lucht’ die het ademt maakt het tot een lichtend baken in de omgeving.
Terug naar het interieur. Het blanke, ongeverfde berkenhout waaruit de zaal is opgetrokken mag dan volgens de beschrijvingen uit Finland (en niet uit Zweden) komen, het is bijna verbazingwekkend dat tussen de namen van de sponsors niet een bordje met de naam van meubelgigant Ikea prijkt. Zo alomtegenwoordig is dat in panelen opgedeelde hout, in de volle perceptie van kleur tot geur - een alomtegenwoordigheid
Carola Arons en Bert Luppes in ‘Bouwmeester Solness’ - Foto Ben van Duin.
die overigens ook kenmerkend is voor heel wat voorbije producties van het Onafhankelijk Toneel. Het speciaal voor deze gelegenheid uitgegeven boekje met scènefoto's vanaf het prille begin toont dat reeds aan, maar ook in mijn herinnering zie ik bijvoorbeeld de enorme stapels hakhout in
De woudduivel, de kolossale houten zwaan in
The Rake's Progress, de levensechte logger in
Waanzee. En in
Bouwmeester Solness bepalen reusachtige, omgekieperde houten maquettes de plaats van het derde bedrijf: het atelier van Halyard Solness.
Met haar regie van Bouwmeester Solness bevestigt regisseuse Mirjam Koen, artistiek leider van het Onafhankelijk Toneel naast Gerrit Timmers en Ton Lutgerink, haar bedrevenheid in de omgang met de Noorse meester. Behalve met een aantal Tsjechov-ensceneringen - waaronder het onvergetelijke Stuk zonder titel (Platonov) uit 1991 - bouwde zij een reputatie op met Ibsens De vrouw van de zee en John Gabriel Borkman (bij Toneelgroep Amsterdam). In 1998 speelde het Onafhankelijk Toneel in haar regie Vrouwen van Ibsen, een intrigerende, poëtische collage rond vijf vrouwen uit verschillende Ibsen-stukken.
Het is niet onwaarschijnlijk dat Tsjechov en Ibsen van een regisseur eenzelfde fingerspit-