| |
| |
| |
Nederlandse Gebarentaal en Vlaamse Gebarentaal:
zussen of verre nichtjes?
Trude Schermer
werd geboren in 1954 te Rijswijk. Studeerde Nederlandse taalen letterkunde, algemene taalwetenschap en experimentele psychologie in Amsterdam en Boston (USA). Is directeur van het Nederlands Gebarencentrum en publiceert over taalwetenschap en gebarentaal.
Adres: J.F. Kennedylaan 99, NL-3981 GB Bunnik
Myriam Vermeerbergen
werd geboren te Geel in 1967. Studeerde Germaanse talen aan de Vrije Universiteit Brussel. Is postdoctoraal onderzoeker bij het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen en voorzitter van Vlaams Gebarentaalcentrum vzw. Publiceert over diverse aspecten van gebarentaal.
Adres: Calloystraat 11, B-1790 Affligem
Gebarentalen zijn natuurlijke talen waarbij voornamelijk de handen en de ogen een rol spelen. Er bestaan heel veel verschillende gebarentalen en de meeste daarvan worden gebruikt binnen een gemeenschap van dove mensen. In dit artikel gaat het vooral om de gebarentalen die gebruikt worden in de Vlaamse en in de Nederlandse Dovengemeenschappen, om de Vlaamse Gebarentaal (VGT) en de Nederlandse Gebarentaal (NGT) dus.
Net zoals gesproken talen niet op een bepaald moment door iemand bedacht werden, zijn ook gebarentalen niet uitgevonden. Gebarentalen zijn - zoals de meeste gesproken talen - ‘natuurlijke talen’, ze zijn spontaan ontstaan en gegroeid uit en door menselijke contacten. Hoe en op welk moment de verschillende gebarentalen zijn ontstaan, is niet altijd duidelijk, net zoals het niet altijd duidelijk is hoe en wanneer gesproken talen zijn ontstaan. Het zou best kunnen dat er gebarentalen bestonden voor er gesproken talen waren. We nemen aan dat de meeste gebarentalen zijn gegroeid uit de onderlinge contacten van dove mensen, maar we weten ook dat er gebarentalen zijn ontstaan die niets te maken hebben met doofheid. Er zijn namelijk gemeenschappen van horende mensen die nu of in het verleden een gebarentaal gebruik(t)en, zoals bijvoorbeeld aboriginals in Australië of de Navaho indianen in Noord-Amerika.
Gebarentalen worden vooral gebruikt door dove of zeer ernstig slechthorende mensen omdat het verwerven en gebruiken van een gesproken taal voor hen erg moeilijk of zelfs onmogelijk is. Aan het eind van de jaren negentig werd in het kader van een wetenschappelijk onderzoek voor het eerst nagegaan hoeveel gebaren- | |
| |
taalgebruikers er zijn in Vlaanderen. Het blijken er ongeveer zesduizend te zijn. In Nederland zijn daar geen harde cijfers over, men schat het aantal gebarentaalgebruikers op vijftienduizend tot twintigduizend.
| |
De ‘gebarenschat’
Er wordt wel eens gedacht dat alle gebaren van een gebarentaal ‘vormnabootsend’ zijn. Omdat abstracte zaken zoals ‘hoop’, ‘filosofie’ of ‘succes’ geen concrete vorm hebben, wordt dan gemeend dat er voor deze begrippen geen gebaren zouden (kunnen) bestaan. Dat is een misverstand. Er bestaan wel degelijk gebaren voor abstracte begrippen. Elke gebarentaal heeft een eigen ‘lexicon’ of ‘gebarenschat’. Een belangrijk gedeelte van de gebaren is arbitrair: er is geen enkele relatie tussen de vorm van het gebaar en de betekenis ervan. Er zijn in elke gebarentaal echter ook ‘iconische’ of ‘gemotiveerde’ gebaren. Dat zijn gebaren waarbij er wel een verband is tussen de vorm van het gebaar en de betekenis. In het Vlaamse en Nederlandse gebaar FIETS bijvoorbeeld (zie tekening) herken je de bewegende pedalen. Als je weet dat dit gebaar ‘fiets’ betekent, is het gemakkelijker te onthouden dan een arbitrair gebaar als APRIL.
FIETS (in NGT en VGT)
APRIL (in NGT)
Vroeger dacht men dat gebaren ondeelbare gehelen waren en niet - zoals woorden - konden worden opgedeeld in kleinere delen. In 1960 verscheen er echter een studie van Amerikaanse Gebarentaal - de allereerste publicatie over de taalkundige structuur van een gebarentaal ooit - waarin de auteur, de taalkundige William Stokoe, aantoonde dat gebaren wel degelijk kunnen worden ontleed. Stokoe onderscheidde drie delen: de handvorm, de plaats waar het gebaar wordt uitgevoerd en de beweging. Later voegde een andere onderzoeker een vierde deel toe: de oriëntatie van de hand. Er zijn ook gebaren die nog een vijfde component bevatten: een bepaalde ‘mimiek’ of mondbeweging die verplicht samengaat met het manuele deel van het gebaar.
| |
| |
De vijf samenstellende delen van een gebaar noemt men veelal de ‘parameters’ of ‘basiselementen’ van een gebaar.
| |
Grammatica's van gebarentalen
Ook voor gebarentalen bestaan er regels die weergeven op welke manier de bouwstenen van een taal kunnen worden gecombineerd: op welke manier je parameters combineert tot gebaren, op welke manier je met die gebaren zinnen bouwt. Die ‘grammatica’ van gebarentalen ziet er op het eerste gezicht heel anders uit dan de grammatica van de ons omringende gesproken talen. Het visueel-manuele karakter van gebarentalen schept mogelijkheden die niet of veel minder bestaan in gesproken talen. Deze mogelijkheden zijn:
- het gebruiken van de ruimte voor het lichaam;
- het meerkanalige gebruik van het lichaam: in gesproken talen gebruik je bijna uitsluitend je spraakorgaan, maar bij gebarentalen kunnen zowel de handen als het gelaat, de mond en zelfs het volledige lichaam (grammaticale) informatie geven.
Het gebruik van deze twee mogelijkheden heeft tot gevolg dat heel wat informatie in gebarentalen eerder simultaan (gelijktijdig) dan sequentieel (opeenvolgend) is georganiseerd.
| |
Gebruiken Nederlandse en Vlaamse doven dezelfde gebarentaal?
Het Nederlands, de Nederlandse Gebarentaal en de Vlaamse Gebarentaal zijn drie verschillende, afzonderlijke talen. Doven in Vlaanderen en Nederland kennen en gebruiken bijvoorbeeld voor hun contacten met horenden wel dezelfde gesproken taal - het Nederlands - maar ze gebruiken een andere gebarentaal. Omdat er geen vergelijkend onderzoek gedaan is voor VGT en NGT kunnen we maar weinig zeggen over de verschillen of overeenkomsten. De gelijkenissen die we zien tussen de grammatica's van alle tot nog toe onderzochte gebarentalen, zijn er uiteraard ook tussen NGT en VGT.
Overeenkomsten tussen de Vlaamse Gebarentaal en de Nederlandse Gebarentaal zijn niet noodzakelijk het gevolg van de gemeenschappelijke gesproken taal en/ of van de geografische nabijheid. Een mogelijke verklaring voor gelijkenissen vinden we immers terug in de geschiedenis. De allereerste school voor dove kinderen werd omstreeks 1760 in Frankrijk opgericht door priester Charles-Michel de l'Epée. De l'Epée merkte dat de kinderen onderling een vorm van gebarentaal gebruikten. Hij was wel van mening dat gebarentaal de ‘natuurlijke’ taal van dove mensen was, maar vond de taal niet helemaal geschikt om de kinderen het Frans te leren. Daarom ontwierp hij een eigen communicatievorm waarin de Franse gesproken taal gecombineerd werd met een aantal gebaren die de kinderen gebruikten en een aantal door De 1'Epée zelf bedachte gebaren. In die tijd waren er nog heel wat mensen die
| |
| |
dachten dat dove mensen een mentale achterstand hadden en dat zij niets konden leren. Daarom was er voor de resultaten die De 1'Epée behaalde veel interesse en ontstonden er in heel wat andere landen scholen waar de methode van De l'Epée werd gebruikt. Een dove oud-leerling, Laurent Clerc, trok in 1816 bijvoorbeeld naar Amerika om daar leraar te worden aan de eerste Amerikaanse dovenschool. Hij introduceerde zijn Franse Gebarentaal bij de Amerikaanse doven. Daarom beschouwt men de huidige Amerikaanse Gebarentaal als de erfgenaam van een mengvorm van de voor 1816 in Amerika bestaande gebaren en de Franse Gebarentaal.
Op het einde van de achttiende en aan het begin van de negentiende eeuw zijn er ook ‘Belgische’ en ‘Nederlandse’ opvoeders naar Parijs gegaan om daar te leren hoe ze dove kinderen konden onderwijzen. Vanuit Parijs brachten ze niet alleen de ‘Franse methode’ mee, maar ook Franse gebaren. Net zoals in Amerika ontstond ook in België en Nederland een vermenging van de plaatselijke gebaren en de Franse.
Dit stukje geschiedenis is een mogelijke verklaring voor een gedeelte van de gelijkenissen tussen de Nederlandse Gebarentaal en de Vlaamse Gebarentaal (en ook de Franse en de Amerikaanse Gebarentaal bijvoorbeeld).
| |
Speelt het Nederlands dan geen rol?
Gebarentalen zijn zelfstandige talen en zijn niet afgeleid van gesproken talen. Het is dus niet zo dat de Nederlandse Gebarentaal een soort ‘Nederlands met gebaren’ is. Ook de Vlaamse Gebarentaal is dat niet. Dove mensen leven echter als minderheid in een horende wereld en komen erg veel in aanraking met het Nederlands. Tot ver in de jaren negentig mochten dove kinderen in Vlaanderen en in Nederland niet hun eigen taal op school gebruiken, maar moesten ze leren om Nederlands te spreken en spraak af te zien (te liplezen).
We zien de invloed van het Nederlands in zekere mate in de Vlaamse en Nederlandse Gebarentaal. Met name in de basiswoordenschat hebben nogal wat gebaren een gesproken component, een mondbeeld dat verwijst naar het Nederlandse woord - of een deel daarvan - dat in betekenis overeenkomt met de betekenis van het gebaar. Wanneer een Vlaamse of een Nederlandse gebaarder het gebaar AUTO maakt, vormt hij (al dan niet met stem) tegelijkertijd vaak ook het Nederlandse woord ‘auto’. Het gebruik van mondbeelden uit het Nederlands is mogelijk een (gedeeltelijke) verklaring voor het relatieve gemak waarmee Vlaamse en Nederlandse gebaarders met elkaar communiceren.
| |
Variatie in het lexicon
Niet alle Vlaamse gebaarders gebruiken voor alle begrippen dezelfde gebaren. Een Brugse gebaarder gebruikt een ander gebaar voor ‘suiker’ dan een
| |
| |
Antwerpse. Men vermoedde al langer dat er in Vlaanderen vijf verschillende gebarentaalvarianten bestaan en dat vermoeden werd aan het eind van de jaren negentig door taalkundig onderzoek bevestigd. Deze vijf varianten worden elk gebruikt in een regio die min of meer samenvalt met één van de Vlaamse provincies. We spreken dan ook van een Antwerpse, Limburgse, Oost-Vlaamse, West-Vlaamse en Vlaams-Brabantse variant. De varianten hebben (min of meer) dezelfde grammatica en voor het grootste gedeelte ook dezelfde gebaren, enkel een deel van de gebaren is verschillend. Juist omdat er veel meer overeenkomsten zijn dan verschillen, kan er gesproken worden over één Vlaamse Gebarentaal.
De gebaren die in Nederland gebruikt worden, zijn ook niet in alle delen van het land hetzelfde omdat ze zijn ontstaan in verschillende taalgemeenschappen, namelijk in de regio's rond de vijf dovenscholen in Nederland. Omdat dove mensen uit de verschillende regio's vroeger weinig contact met elkaar hadden, ontstonden er in Groningen andere gebaren dan in Rotterdam, Voorburg, Amsterdam of Sint-Michielsgestel. In 1981 is een begin gemaakt met de inventarisatie van gebaren in Nederland. Binnen dit KOMVA-project (‘Kommunikatieve Vaardigheden’) zijn zo'n vijftienduizend gebaren verzameld. Na vergelijking van alle gebaren, bleek dat er eigenlijk geen sprake is van vijf verschillende regionale varianten. De grootste verschillen zijn te vinden tussen de regio Noord (rondom Groningen) en de regio West/Zuid. Net als in gesproken talen vinden we niet alleen regionale variatie in NGT en VGT. Er is ook verschil tussen formeel en informeel taalgebruik en er zijn verschillen ten gevolge van leeftijd en sekse.
| |
Codificering en standaardisering
Zowel in Vlaanderen als in Nederland bestaan er dus gebarentaalvarianten of ‘regiolecten’. Dat is ook zo voor het gesproken Nederlands: in vele Vlaamse kustgemeenten doet men water in een ‘seule’, terwijl ze daar in een deel van de Antwerpse Kempen een ‘iejemer’ voor gebruiken. Maar voor het Nederlands bestaat er ook een standaardtaal: in het onderwijs, op de televisie, bij contacten tussen mensen uit verschillende streken... wordt het Algemeen Nederlands gebruikt. Omdat de gebarentalen tot voor kort niet werden gebruikt in het onderwijs, op de televisie en in het bedrijfsleven was het niet nodig dat er een ‘officiële’ gebarentaal was. Nu zowel VGT als NGT een (ruimere) maatschappelijke rol spelen, rijst de vraag naar standaardisering of uniformisering wel. De antwoorden die op die vraag gegeven worden in Vlaanderen, verschillen tot op bepaalde hoogte van de aanpak hieromtrent in Nederland.
In Vlaanderen werd - vooral vanuit het dovenonderwijs - aangedrongen op standaardisering van de gebarenschat. Dikwijls werd gezegd dat VGT niet in het onderwijs kan worden gebruikt voor de gebarenschat gestandaardi- | |
| |
seerd zou zijn. Omdat de vraag of er nu al dan niet een ‘standaard-gebarentaal’ ontwikkeld diende te worden, bleef opduiken, organiseerde Fevlado, de Federatie van Vlaamse Dovenorganisaties, in het voorjaar van 1997 een debatavond waarop onder meer de vertegenwoordigers van dovenorganisaties en verenigingen van ouders van dove kinderen alsook enkele taalkundigen werden uitgenodigd. Daar werd beslist om niet te kiezen voor een verplichte - of gestuurde - standaardisering.
Uit later onderzoek - uitgevoerd in 2000 - naar variatie in de Vlaamse Gebarentaal is gebleken dat er momenteel een spontaan standaardiseringsproces aan de gang is. Dat betekent dat er in de toekomst dus waarschijnlijk als het ware vanzelf wel een standaard-Vlaamse Gebarentaal zal ontstaan. Sinds mei 2004 kan het eerste elektronische woordenboek Nederlands-Vlaamse Gebarentaal/Vlaamse Gebarentaal-Nederlands worden geraadpleegd op het internet: http://gebaren.ugent.be. Het woordenboek bevat momenteel zo'n zes-duizend gebaren en wordt nog uitgebreid. Precies omdat er in Vlaanderen gekozen is om de spontane standaardisering zijn gang te laten gaan en niet in te grijpen, zijn alle regionale varianten opgenomen. Wanneer er voor een bepaald begrip bijvoorbeeld drie Vlaamse gebaren bestaan: één Limburgs, één dat gebruikt wordt in Antwerpen en Vlaams-Brabant en één dat in Oost- en West-Vlaanderen wordt gebruikt, dan staan die dus alledrie in het woordenboek.
Het uitgangspunt bij het maken van gebarenwoordenboeken in Nederland is altijd al geweest om de variaties in gebaren op te nemen. Hoewel er dus al sprake was van een natuurlijke vorm van uniformisering en standaardisering van de gebarentaal in de jaren tachtig en negentig, kwam er verandering in die werkwijze in 1999. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen stelden een gestandaardiseerd lexicon als voorwaarde voor de erkenning van de Nederlandse Gebarentaal. Om aan deze eis tegemoet te komen is ervoor gekozen om aan de hand van taalkundige criteria een selectie van bestaande gebaren als standaard te bestempelen. Deze procedure is uitgevoerd door een grote groep dove mensen die verschillende regio's vertegenwoordigden. In 2002 is een eerste cd-rom verschenen met tweeduizend vijfhonderd gestandaardiseerde gebaren voor gezinsbegeleiding en het onderwijs. In 2004 volgt een tweede cd-rom met tweeduizend vijfhonderd onderwijsgebaren.
Anno 2004 is de Nederlandse Gebarentaal weliswaar door de Nederlandse samenleving en het dovenonderwijs erkend als volwaardige taal, maar nog niet wettelijk door de Nederlandse overheid. Dit laatste zal waarschijnlijk ook niet gebeuren: de overheid heeft aangegeven dat het onmogelijk is om de NGT wettelijk te erkennen. Wel erkent de overheid de NGT als taal, in die
| |
| |
zin dat deze taal binnen een aantal voorzieningen wordt verankerd: het recht op onderwijs in NGT, tolkvoorzieningen, subsidiëring van instellingen die zich bezighouden met onderzoek naar NGT et cetera.
De erkenning van de nationale gebarentalen is van groot belang voor de emancipatie van doven. Als deze talen niet wettelijk beschermd worden, zijn dove mensen afhankelijk van de ‘waan van de dag’ en kan het zomaar gebeuren dat horende pedagogen (opnieuw) besluiten geen gebarentaal toe te laten, in het onderwijs bijvoorbeeld.
De Vlaamse Gebarentaal is nog niet wettelijk erkend, maar er zijn al wel enkele decreten en wetten waarin verwezen wordt naar (het recht op het gebruik van) de taal. In mei 2003 werd bijvoorbeeld het decreet bekrachtigd van het besluit van de Vlaamse regering tot ‘bepaling van de ontwikkelingsdoelen voor het buitengewoon basisonderwijs type 7’ (het ‘dovenonderwijs’). Daarbij zijn er nu ook voor het eerst ontwikkelingsdoelen voor het onderwijs van de Vlaamse Gebarentaal. Ook wanneer het gaat over het recht op het gebruik van een tolk zijn er al een heleboel wettelijke bepalingen.
In het najaar van 2003 is de Waalse overheid (de overheid in het Franstalige deel van België dus) overgegaan tot een erkenning van de ‘Langue des Signes Belge Francophone’ (LSBF). Dit zou de vraag van de Vlaamse Doven om VGT wettelijk te erkennen wel eens ten goede kunnen komen.
| |
Referenties
buyens, m. (red.), 2003, Gebarentaaltolken: een brug tussen Doven en Horenden, Antwerpen/Apeldoorn, Garant. |
de weerdt, k., vanhecke, e., van herreweghe, m. & vermeerbergen, m., 2003, Op (onder)zoek naar de Vlaamse gebaren-schat, Gent, Cultuur voor Doven. |
komva, 1988, Handen uit de Mouwen: Gebaren uit de Nederlandse Gebarentaal in Kaart gebracht, Amsterdam, NSDSK/Dovenraad. |
loots, g., devisé, i., lichtert, g., hoebrechts, n. van de ginste, c. & de bruyne, i., 2003, De gemeenschap van doven en slechthorenden in Vlaanderen. Communicatie, taal en verwachtingen omtrent maatschappelijke toegankelijkheid, Gent, Cultuur voor Doven. |
schermer, g.m., 1990, In search of a language. Influences from spoken Dutch on Sign Language of the Netherlands, Proefschrift Universiteit van Amsterdam. |
schermer, g.m., c. fortgens, r. harder, e. de nobel (red.), 1991 De Nederlandse Gebarentaal, Van Tricht. |
schermer, g.m., 2001, ‘The role of mouthings in SLN: some implications for the production of sign language dictionaries’, in: p. boyes braem & r. sutton spence (ed.), The Hands are the Head of the Mouth, the Mouth as articulator in Sign Languages, Signum Press, Hamburg. |
schermer, g.m., 2003, ‘From Variant to Standard. An overview of the Standardization Process of the Lexicon of Sign language of the Netherlands’, in: Sign Language Studies, 2003, pp. 96-113. |
schermer, g.m., 2003, Standaardisatie en nu?, in: Van Horen Zeggen, 1 april 2003, jg. 44. |
schermer, g.m, j. geuze, c. koolhof, e. meijer, i. jobse, m. vreugdenhil, r. harder, 2002, Standaard Basis Lexicon Nederlandse Gebarentaal, CD-ROM, deel 1. |
stokoe, w., 1960, Sign Language Structure: an outline of the Visual Communication system of theAmerican Deaf Studies in Linguistics. Occasional papers 8. University of Buffalo. |
van herreweghe, m. & vermeerbergen, m., 1998, Thuishoren in een wereld van gebaren, Gent, Academia Press. |
van herreweghe, m. & vermeerbergen, m., ter perse, 30 Vragen over Gebarentaal in Vlaanderen en 29 Antwoorden. Volledig herziene uitgave. Gent, Fevlado-Diversus. |
vermeerbergen, m., 1997, Grammaticale Aspecten van de Vlaams-Belgische Gebarentaal, Gentbrugge, Cultuur voor Doven. |
vermeerbergen, m., 2003, ‘Gebarentalen zijn Volwaardige Talen’, in: buyens, m. (red.), Gebarentaaltolken: een Brug tussen Doven en Horenden. 20 jaar Tolkenschool in Gent, Leuven, Garant, pp. 13-32. |
|
|