| |
| |
| |
Monumenten voor het modernisme
De ruimtes van Jan de Cock
Marc Ruyters
werd geboren in Antwerpen in 1952. Studeerde rechten aan de U.I. Antwerpen. Schreef scenario's voor tal van tv-programma's en is coördinator cultuur van het dagblad ‘De Tijd’. Publiceerde samen met Elly Stegeman ‘Hedendaagse beeldhouwers in Nederland en Vlaanderen’ (1998).
Adres: Koning Albertlei 15, B-2650 Edegem
Is Jan de Cock (1976, Brussel) een vernieuwend beeldend kunstenaar? Of is hij, zoals sommigen meesmuilend zeggen, een meubelmaker met pretentie? Het feit dat dit blad plaats inruimt voor een bijdrage over Jan de Cock wijst eerder in de richting van het eerste. Maar waarom is deze kunstenaar, nog maar 28 jaar (!) oud, nu al omstreden? Omdat hij zich niet laat inpassen en haast provocerend teruggrijpt naar de waarden van het modernisme. En omdat hij een onBelgisch grote mond heeft.
Jan de Cock heeft de voorbije vijf jaar installaties gemaakt in Belgische, Nederlandse en Duitse prestigieuze kunstgebouwen of instellingen. Wat hij doet is, letterlijk en figuurlijk, vertimmeren: De Cock duwt de bestaande ruimte weg en vervangt ze met een eigen, meestal houten constructie die de toeschouwer het gebouw en de geschiedenis die ermee verbonden is, met andere ogen doet bekijken. De Cock creëert daarmee niet alleen een nieuwe fysieke, maar ook een nieuwe mentale ruimte. Dat doen wel meer kunstenaars, maar het verschil is dat De Cock met dat begrip ‘mentale ruimte’ heel anders omgaat: op de eerste plaats drukt hij de kijker met de neus op zijn/haar eigen vooroordelen rond het begrip ‘kunstruimte’. En vervolgens maakt hij duidelijk dat de (hedendaagse) kunstscene zich met een veel te grote vanzelfsprekendheid een discours heeft aangemeten waarin ze de rijke geschiedenis van de beeldende kunst, van klassieke kunst tot en met het modernisme, met een dédain én een manifest gebrek aan vakmanschap afwijst. Een paar voorbeelden om een en ander te verduidelijken.
Op de Jeune Peinture-tentoonstelling van 2003 in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten was Jan de Cock een van de geselecteerden. Maar zijn werk was haast blasfemisch. Het Paleis is in 2003 omgevormd tot het kunstencentrum Bozar en moet een nieuw en internationaal elan krijgen. Daarvoor werden onder meer alle ruimtes min of meer in hun oorspronkelijke
| |
| |
Afb. 1, Jan de Cock, ‘Denkmal 23’, Paleis voor Schone Kunsten, Brussel, 2003.
staat teruggebracht en opengegooid. Maar Jan de Cock plaatste een gigantische installatie die een kopie van het oude Paleis bleek. (afb. 1) Hij vond zijn kopie immers mooier dan de staat waarin het gebouw zich nu bevindt. ‘Het Paleis is eigenlijk een gewond dier. Ik heb een nachtopname van het gebouw gemaakt, met noodverlichting en alle deuren open: je ziét die gewonde muren, met de opgevulde gaten. Zo zie ik de musea in België vandaag: het zijn catacomben, verarmde ziekenhuizen geworden, die alleen nog maar bezig zijn met hun eigen netwerkjes. En toch vragen ze nog aan kunstenaars: doe nog eens iets, camoufleer onze zieligheid een beetje. Plekken die gecamoufleerd moeten worden zijn geen cent meer waard.’ Dat Marcel Broodthaers bijna veertig jaar geleden hetzelfde Paleis op zijn manier ingenomen heeft (met een kameel) is tekenend: er verandert niet veel.
| |
Witte ruimtes, ingeslapen musea en zomergroene openluchtlocaties
En zo gaat Jan de Cock overal te werk. Hij gaat ‘witte ruimtes, ingeslapen musea en zomergroene openluchtlocaties te lijf met indrukwekkende installaties, eigenhandig en/of in teamverband opgebouwd uit een rijk palet van verschillende gelamineerde houtsoorten, gaande van dieprode tot vaalgroene kleuren. Als een “kubist” assembleert De Cock complexe en desoriënterende ruimtes/modules waarin blikken tussen toeschouwers (lijfelijk) worden geblokkeerd door architecturale obstructies, impasses en uitzichtloze gaanderijen.’
| |
| |
Afb. 2, Jan de Cock, ‘Randschade fig. 5’, Watou, Grensland, 2001.
(Luk Lambrecht in Decennium. Kunst in België na Documenta IX, Ludion / Cera Foundation, 2003, p. 65).
In het Museum voor Schone Kunsten in Gent zorgde De Cock in 2002 met zijn ingrepen voor een desoriëntatie bij de kijker, die in zijn vanzelfsprekende kijken naar oude of moderne schilderijen ‘gehinderd’ werd door opstapjes, doodlopende stukjes parcours en wat dies meer zij. Op de Poëziezomer van Watou in 2001 bouwde hij een grote schaapstal zo vol, dat de kijker zich tussen de muur en de constructie moest wringen, zonder iets te kunnen zien. (afb. 2) In het Museum voor Oude Technieken in Grimbergen zorgde hij ervoor dat het heimat-gehalte doorbroken werd door zijn modernistische ingrepen (2002): de aloude kasten met werktuigen en instrumenten werden geconfronteerd met een koel-modernistische aanpak. In de Amsterdamse ruimtes De Appel (2003) en galerie Fons Welters (2001 en 2002) deed hij de bezoeker terechtkomen in totaal nieuwe ruimtes, die voor verwarring zorgden. Maar, zeker in het geval van De Appel, waar hij een als permanent bedoelde bibliotheek- en videoruimte bouwde, creëerde hij een b(ek)lijvende verschuiving van de architecturale en artistieke kijk op het kunstgebeuren. (afb. 3)
Zijn werken noemt hij Denkmal, gedenkteken voor het modernisme, of Randschade, gebaseerd op het idee van ‘collateral damage’ in de oorlogskunde. Visuele randschade, omdat de kijker gehinderd wordt door de nieuwe grenzen die De Cock oplegt. Soms word je letterlijk gehinderd: de installatie
| |
| |
in de schaapstal in Watou had zelfs een claustrofobisch effect, zo sterk werd de kijker gehinderd in zijn inkijk op het werk in de ruimte.
| |
37 ton hout in de Boekentoren
In een van zijn recentste werken (2004) pakte Jan de Cock de grote leeszaal aan van de Gentse Universiteitsbibliotheek, beter bekend als ‘de Boekentoren’. Hij haalde 37 ton hout binnen in de Boekentoren en gebruikte het om de bibliotheekkasten, tafels en rekken om te bouwen tot kleine musea of encyclopedieën, volgepropt met kennis. (afb. 4) Het gebouw is in slechte staat en dringend aan restauratie toe; met dit werk wil De Cock onder meer wijzen op het grote belang van het gebouw én van architect Henry van de Velde
(1863-1957) als mijlpalen van het modernisme. De Boekentoren ligt de kunstenaar overigens na aan het hart: hij maakte in de belvédèrezaal boven in de toren zijn eindwerk als student beeldende kunst. Voor De Cock is de Boekentoren, in de opzet van architect Van de Velde, een perfect zuivere ruimte. ‘Omdat Henry van de Velde dezelfde megalomanie had die ik ook heb. De huizen die hij in zijn leven bouwde heeft hij van a tot z helemaal zelf geconcipieerd, van brievenbus over deurklink tot theepot. Hij vertrok telkens van niets, van de leegte. Zijn habitat was voor hem zijn drang tot vernieuwing. Ik volg een gelijkaardige piste in elke tentoonstellingsplek die ik aanpak. Ik duw bij wijze van spreken alles naar buiten en ik creëer mijn eigen huis, mijn eigen habitat, mijn eigen vormentaal, nu in dit geval in de leeszaal.’
Er is nog een andere belangrijke connotatie: tegelijk met de Boekentoren ontwierp Henry van de Velde ook het Kröller-Müllermuseum in Otterlo. In feite was hij aan twee musea tegelijk aan het werken. Kröller-Müller is, met zijn witte muren en afgeronde hoeken, met zijn grote zuiverheid, het eerste museum van moderne kunst in Europa. Ook de Gentse Boekentoren moet in dat perspectief geplaatst worden: voor De Cock is dit gebouw evengoed een modernistisch museum.
| |
Vakmanschap is meesterschap
Het modernisme blijkt een sleutel in De Cocks artistieke denken, samen met het vakmanschap. Tegelijk met het modernisme lijkt dit een stille dood gestorven te zijn. In de postmodernistische kunst is dat haast een scheldwoord geworden. Want vakmanschap is niet meer nodig, zegt men, het komt de democratisering van de kunst ten goede als iedereen maar wat aanmoddert. De Cock vindt vakkennis echter de basis van goede kunst. Al zijn installaties maakt hij zelf of in samenwerking met anderen. En hij werkt met eenvoudige materialen. ‘Ik gebruik juist democratisch materiaal dat iedereen kan kopen in de handel, omdat ik vind dat het materiaal het werk niet mag overstijgen. Niet omdat ik het belangrijk vind dat er een ideologische of sociale
| |
| |
Afb. 3, Jan de Cock, “Denkmal 10”, De Appel, Amsterdam, 2003.
relatie wordt gelegd naar alle bouwvakkers van de wereld. Nee, het is om het materiaal ondergeschikt te maken aan de vorm. Dat is de essentie.’
De Cock ziet zijn vakmanschap als een vorm van terrorisme binnen het hedendaagse kunstdiscours: het stelt hem in staat om de grootse onmogelijke dingen, die anderen niet aankunnen, wél te kunnen. Hij ziet zichzelf als een soort aannemer met een sleutel-op-de-deur-formule. Waar hij komt, neemt hij alles in eigen handen en maakt en controleert hij alles van a tot z.
Daarmee maakt hij het zich niet makkelijk in het wereldje. Want tegenwoordig gaat het er, zwart-wit gesteld, als volgt aan toe in de actuele kunstwereld: een galeriehouder, een conservator of curator gaat op zoek naar een kunstenaar die hij in zijn galerie, museum of systeem inpast. De Cocks manier van werken is net de omgekeerde: hij past de galerie of het museum aan aan zijn eigen systeem. De anderen: galeriehouders en curatoren, moeten hun principes, hun manier van werken en opbouwen ter discussie stellen en aanpassen aan zijn gewoonten. Dat is volgens De Cock precies het zuivere aan het modernisme: het instituut moet zich aanpassen en niet andersom. Hij staat als een meester-betekenaar in een ruimte. Dat hij werken uitvoert onder de naam Atelier Jan de Cock is dus niet vrijblijvend. De meester plant, tekent en legt de basis, het atelier voert uit. Dat was al zo in de zeventiende eeuw met Rembrandt en Rubens, dat was in het modernisme zo met Van de Velde en Victor Horta, dat is nu zo met Jan de Cock.
Begin 2004 bracht Jan de Cock ook een boek uit, een beetje een afgeleide vorm van de Boekentoren van Henry van de Velde: een plek, een museum
| |
| |
Afb. 4, Jan de Cock, ‘Denkmal 9’, Universiteitsbibliotheek, Gent, 2004.
waar al zijn beelden in opgeslagen zijn. Het boek bestaat uit drie delen en bevat modules, ingebed in een tijdstabel: elke module is een cluster van beelden, dingen, ervaringen. De tijdstabel is een voorstel tot leesritme. Bij de beelden zitten een aantal ‘temps morts’: beelden van plekken of sites die ook in de modules terug te vinden zijn, maar die De Cock zelf wou opzoeken. De plekken waar Fellini zijn films draaide bijvoorbeeld, of waar Jean-Luc Godard in Cannes zijn bezetting organiseerde. Essentiële plekken dus, waar De Cock inspiratie uit put.
Dit prachtig vormgegeven boek is eigenlijk een autonoom kunstwerk op zich en daarom al erg belangrijk: er blijft immers niet veel tastbaars over van De Cocks werk, want haast al zijn ruimtelijke ingrepen zijn tijdelijk. In het boek komt alles bij elkaar, de Denkmäler, de Randschades, de Temps Morts. Het is een klein Jan de Cock-museum in boekformaat.
De citaten van Jan de Cock komen uit het interview dat jeroen laureyns & marc ruyters met hem maakten en dat verscheen in De Tijd van zaterdag 7 februari 2004.
Het boek Denkmal isbn 9080842419 is te koop in de (kunst)boekhandel. Zie ook www.jandecock.net.
|
|