nistische fantasme van 360o, van de transparante doos en van de afwezige massa is haar vreemd.
Zonder de massieve borstweringen en balkons die als visuele obstakels werken, zou het beneden in een oogopslag duidelijk zijn hoe de verdiepingen van de ModeNatie geleed zijn. Nu is het een geleidelijke ontdekking, naarmate je stijgt en de stijgrichting verandert. Geen binnenruimte in de ModeNatie opent zich volledig naar het atrium. Het is gemakkelijker van binnen naar buiten te kijken dan van buiten naar binnen. Dit effect dat de privacy van het interieur vrijwaart zonder het af te sluiten van de buitenwereld is een andere constante in het werk van Van Hee. In de gevels van haar architectuur laat zich het onderscheid lezen tussen masker en gezicht. Het gezicht van het gebouw, dat is de persoonlijkheid van het leven dat het gebouw herbergt, bestaat achter het masker van de buitenste gevel.
De socioloog Richard Senett definieert de stad als de plek van gedulde heterogeniteit. De openbare ruimte is er de scène voor wat hij noemt ‘geciviliseerde’ omgang met de vreemde en het andere. De afstandelijkheid die een geciviliseerde omgang vergt, is voor Sennett één van de spelregels van het stedelijke leven. Sinds de moderniteit, beweert Sennett, is deze stedelijke omgang in de verdrukking geraakt toen begrippen als persoonlijkheid, authenticiteit en spontaniteit hun intrede deden in het domein van het publieke leven. Relaties worden sindsdien verondersteld pas authentiek te zijn als ze intiem zijn, als ze oprecht en spontaan elkaars ‘diepere’ persoonlijkheid onthullen. Met andere woorden, het masker dient een gezicht te zijn. Sennetts bekende stelling luidt dat de ideologie van de intimiteit verworden is tot een tirannie die de verhouding tussen het publieke en het privé-leven in de stad aantast.
De ideologie van de intimiteit uit zich in de architectuur door transparantie, toegankelijkheid, openheid en zichtbaarheid. Een gebouw is volgens deze gedachtegang pas oprecht als het toont wat de functie is die erin ondergebracht is, als het de intimiteit van het interieur toont aan de straat. Maar zoveel tentoongespreide intimiteit is niet altijd opgewassen tegen de openbaarheid van onze stedelijke samenleving.
De verhouding tussen stad en gebouw in de ontwerpen van Van Hee zou men kunnen lezen als een manische bezorgdheid om de privacy van het interieur. Woningen als kleine fortjes. Maar is dat geen overhaaste gevolgtrekking? De architectuur van Marie José van Hee biedt immers geen flagrante openheid. Ze toont wel dat er leven is in het interieur, maar niet de personen die er vertoeven. Ze onthult niet alles en hoeft bijgevolg ook niet afgesloten te worden. In de straatgevel van Van Hee's eigen woning zit het raam boven ooghoogte en daarom hoeven de gordijnen nooit dicht en 's avonds zie je het