Ons Erfdeel. Jaargang 47
(2004)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 521]
| |
Het woord taal heeft geen enkelvoud
| |
[pagina 522]
| |
twee talen niet spreekt, moet zijn mond houden over die zaken. Een buitenlands correspondent in Belfast die alleen de protestantse kranten leest en alleen met protestanten praat, zal het nieuws vervalsen. Hetzelfde geldt uiteraard voor de katholieke kant. Ik heb eens een jonge Duitse eurocrate horen zeggen dat de Vlaamse televisie in ieder geval Scheisse was, stront. Werkelijk, dat woord gebruikte ze. Ik vroeg haar welke programma's ze precies bedoelde. Ze had nog nooit naar de Vlaamse televisie gekeken, bekende ze. Ik heb Nederlanders gekend die zelfs na een tienjarig verblijf in Brussel halsstarrig blijven ontkennen dat de Brusselse straatnaamborden tweetalig zijn. Alle Brusselse straatnaamborden zijn tweetalig, al tientallen jaren, trouwens, heel Brussel is officieel tweetalig, van hoog tot laag, dat staat zo in de Belgische grondwet en we zijn daar heel scrupuleus in. Tot voor kort hadden we zelfs een straatnaambord in het centrum waarop stond: Treurenberg Treurenberg, maar die linguïstische finesse is helaas weggesaneerd. Goed, als die buitenlanders niet willen zien, waarom zouden ze dan willen luisteren? | |
Vloms van in't strotcheLuisteren echter is lang niet zo makkelijk als het lijkt. Zo hebben Brusselaars de diep ingewortelde neiging hun allereigenste, intiemste taal te verbergen. Het is letterlijk een taal voor huis-, tuin- en keukengebruik. Je komt daar niet mee op straat. Onder de centenaarsdruk van het oppermachtige Frans, decennia lang de deftige taal en de enige toegestane taal in scholen en gemeentehuizen, heeft de Brusselaar een eigenaardig soort schaamte ontwikkeld. Zijn eigen taal is niets waard. Qu'est-ce que j'irais faire avec mon Vloms van in 't strotche, het is een zin die ik meer dan één keer gehoord heb. Tegenover mijn huis woonden twee oude mannen, broers. Ze waren voortdurend met elkaar aan het mompelen in de oude taal. Maar nooit tegen mij. Noch op mijn Nederlands, noch op mijn Brussels gingen ze in, het was altijd weer hoffelijk van B'jour m'sieur, fait beau jourd'hui, n'ce pas? Kortom, de gebruikelijke oppervlakkige hoffelijkheid die de dagelijkse omgang met je buren zo veraangenaamt. Op een dag liet ik nieuwe ramen aanbrengen in mijn voorgevel. Dat interesseerde hen hevig, ze stonden voortdurend op hun stoep te kijken, te wijzen naar de vorderingen en commentaar te geven. Toen ik zelf de zaak eens ging controleren, richtte een van hen zich tot mij: Schuun, menier, schuu werk, zei hij. Na jaren! Ik stroomde vol dankbaarheid. Eindelijk accepteerden ze me echt. Eindelijk had ik recht op de echte taal. Of hadden ze al die tijd geen Brussels willen spreken met mij omdat ik zoveel jonger was dan zij? Ik ken het verschijnsel maar al te goed. Je staat in de rij te wachten bij een loket, je staat achter twee vrouwen op leeftijd die schitterend Brussels spreken tegen elkaar, schitterend, ja, het is een taal die | |
[pagina 523]
| |
Metrostation Stokkel - Foto Patrick de Spiegelaere.
flonkert van de anarchistische, absurde humor, de beroemde zwans is alomtegenwoordig. Een van de twee praat nu met de jongedame achter het loket. Frans. Altijd Frans, ook al komt de jeugdige ambtenaar overduidelijk uit Vlaamse dorpen als Kortenberg of Schepdaal, dat doet er niet toe, tegen een jongere spreek je Frans. Punt. Mijn schoonouders hadden een kruidenierszaak in een Brusselse arbeiderswijk. Telkens als mijn vrouw haar moeder hielp in de winkel, spraken de klanten met ma Brussels, maar Frans met de dochter, binnen het bestek van hetzelfde gesprek, terwijl die twee naast elkaar stonden. Waarom? De redenering was even simpel als vals: de school is Frans, dus de jeugd spreekt Frans en daarbij, je moet die jongeren niet lastigvallen met Brussels, dat zal toch verdwijnen. Mijn vrouw is altijd naar Nederlandstalige scholen gegaan, want het onderwijs was zelfs in de jaren vijftig van de twintigste eeuw al niet meer uitsluitend Frans. Vandaag leven en werken er twee volwaardige schoolnetten naast elkaar, één Nederlandstalig, één Franstalig. En het dialect is niet verdwenen.
Het wordt alleen zorgvuldig verborgen. Als je het dialect wilt horen, moet je echt je oor te luisteren leggen. Je moet cafés in Laken of Jette gaan opzoeken, je moet rondzwerven op een van de talrijke markten, je moet onbescheiden doordringen in een wereld die wordt afgeschermd. Ook ik dacht dat het Brusselse dialect aan het uitsterven was. Maar omdat ik acht jaar lang een bevoorrechte plek heb kunnen bezoeken, weet ik nu dat het springlevend is. Acht jaar was ik met plezier lid van de cabaretgroep 't Createef Complot Zonner Complexe. Die groep trad - en treedt nog altijd - uitsluitend op in het Brussels. En altijd weer loopt daar in de Marollen het bovenzaaltje van café 't Warm Water vol. Er wordt absoluut geen folklore bedreven. Het gaat er stekelig over stadspolitiek en de groten van het Franse chanson en het Nederlandse lied worden briljant vertolkt, maar altijd vertaald in het dialect, Brassens en Brel en Ferré en Boudewijn de Groot en Jules de Corte en Robert Long. Jong en oud zitten er door elkaar, de procureur zit | |
[pagina 524]
| |
De begane grond boven het metrostation Schuman - Foto Patrick de Spiegelaere.
er en het meisje van de post en allen komen zij zich laven aan de bronnen van hun echte taal. Een tijd geleden kwam er een nieuwe bij de groep, een buschauffeur. Ik heb hem zijn leeftijd niet gevraagd, maar ouder dan vijfendertig was hij zeker niet. En zijn Brussels was perfect. Maar als het dialect zich verstopt, welke talen hoor je dan wel, zit de lezer zich intussen ongeduldig af te vragen. Bijna de helft van buitenlandse komaf, twee officiële talen, Frans en Nederlands, het moet daar een behoorlijk zootje zijn. Het is een zalig zootje. Terecht schrijft Stefan Hertmans in Steden dat de Brusselaars zich uitdrukken: ‘...in talen die niet de hunne zijn, zich reddend met een handjevol uitdrukkingen die ze op straat hebben geleerd...’Ga naar eind(1) | |
De taal van Jezus ChristusTalen. In Brussel heeft het woord taal geen enkelvoud. Aan bezoekers stel ik altijd volgende oefening voor. Neem de metro van station Stokkel naar station Jacques Brel, van rijk Brussel naar arm Brussel, en tel de talen. Voor je het einde van de rit bereikt, kom je vingers tekort. Je reist door een linguïstische doorsnede waarin de taallagen even duidelijk naast elkaar liggen als de aardlagen in een geologisch bodemprofiel. Vergeet nooit: taal hangt samen met sociale klasse. Bij de talen onder de grond horen boven de grond arme of rijke mensen, herenhuizen, kantoren of stedelijk verval. Probeer ook de talen te benoemen. In het begin is dat niet al te moeilijk. Frans en Nederlands, uiteraard, maar ook Euroduits, Eurospaans en natuurlijk het hele gamma steenkolenengels. Boven ons, brede lanen en parken. Na station Schuman, onder het diepgevroren en weerzinwekkend lelijke hart van de Europese Unie, krijgen de twee nationale talen van België weer even de overhand, maar dat neemt snel af. De ministeriewijk zijn we nu voorbij. We naderen station Zwarte Vijvers. Boven ons hoofd een straatarme buurt. De stemmen klinken steeds jonger en duiken steeds dieper de kelen in. Arabisch. Berber. Weinig Turks, dat is voor een andere lijn, voor andere krotten. De donkere jongens en meisjes die de toekomst van deze stad zijn, verven | |
[pagina 525]
| |
Metrostation Schuman - Foto Patrick de Spiegelaere.
de nationale talen met nieuwe kleuren, maar tegelijk spreken ze ook uitermate Belgisch, hun Frans is niet zoals in Frankrijk, hun Nederlands is niet zoals in Nederland. Veel talen zijn er de laatste jaren bijgekomen. Hongaars. Tsjechisch soms. Roemeens. Het meest nog het Pools met zijn dozijn sisklanken. En dan zijn er de talen die je niet zomaar thuis kunt brengen. Van die krijgen we er steeds meer, maar wellicht wordt mettertijd de gave des onderscheids ons deel. Mijn vrouw en ik rijden huiswaarts in de metro en we praten over een kennis, een zekere Simon. Op de bank naast ons, twee jongelui met Noord-Afrikaans uiterlijk. Wij spreken Nederlands, zij snappen van ons hele Simon-verhaal natuurlijk geen gebenedijd woord. Zij spreken iets gutturaals. - Meneer, vraagt de magerste bedeesd in uitstekend Frans, wie is die Simon over wie u de hele tijd spreekt? Wat wil die kerel in vredesnaam van ons? - Ja, ziet u, ik zou zo graag willen weten of het Simon Petrus is, u weet wel, de apostel. We zijn nu niet meer verbaasd, maar verbijsterd. O, die Simon, dat is gewoon een kennis van ons, stoot ik er eindelijk uit. - Wij zijn namelijk christenen, meneer. Lieve help, denk ik, nu zijn Jehova's getuigen ook al de islamieten aan het bekeren. - Hier noemen wel meer mensen zich christelijk, zeg ik zo objectief mogelijk. - Maar wij zijn Assyrische christenen, zegt nu de tweede jongen. Wij spreken Aramees, de taal van Jezus Christus! - Aha, zo hebben die parabels dus geklonken, roept mijn vrouw blij verrast. - Ja, jubelen de twee. Zo sprak Gods zoon. Zo sprak God zelf. In onze stad mag dan een Babylonische spraakverwarring heersen, we hebben toch maar medeburgers die Assyrisch praten. Als het einde der tijden op handen is, wordt Brussel zeker gered. Want een handvol vrome Brusselaars zal God om genade smeken in Zijn eigen taal. | |
[pagina 526]
| |
MeertaligheidWat spreek je waar in Brussel? Ik zou zeker niet durven te zeggen: alles overal. Er bestaat ongetwijfeld, ook vandaag nog, de neiging om in situaties waar je niet van tevoren weet wat de taal van de ander is, onmiddellijk Frans te spreken. Meer dan eens gebeurt het dat de ene Vlaming een hele tijd Frans aan het praten is met een andere Vlaming eer ze allebei ontdekken hoe belachelijk ze zichzelf aan het maken zijn. Anderzijds wordt impliciet de regel gehanteerd: je praat wat je wilt met wie je wilt. In winkels huldig ik de voor de hand liggende regel: de klant is koning. Dit wil zeggen dat ik er bijna altijd het Nederlands gebruik. Tot zowat 1980 echter lag dat niet zo voor de hand. Het was meestal zelfs onmogelijk. Soms werd je afgeblaft, soms werd je uitgelachen, soms werd je eenvoudigweg genegeerd. Er waren wel winkeliers die je te woord stonden in je eigen taal, maar zij waren veeleer de uitzonderingen. Vandaag is de handelaar die weigert Nederlands te spreken de uitzondering. Iets vaker tref je iemand die de taal echt niet kent. Die mensen verontschuldigen zich dan vaak, maar één uit-vlucht die je steeds vaker begint te horen, is toch nogal goedkoop: je suis français(e). Alsof Fransen te dom zouden zijn om talen te leren. De algemene regel is: hoe duurder de winkel, hoe meer tweetaligheid, hoe meer meertaligheid ook. De Brusselse winkelier weet maar al te goed dat de tijd van arm Vlaanderen voorbij is. In Brussel, zoals overal, spreekt men de taal van het geld. Buitenlanders staan soms versteld wanneer ze in een Brusselse supermarkt een verkoopstertje drie, vier talen horen spreken. Zulke meisjes hebben vaak zelf niet in de gaten hoe uitzonderlijk hun dagelijkse prestatie aan de kassa eigenlijk is. Zij zijn belangrijker voor de Europese gedachte dan alle Europese commissarissen. Zij begrijpen waar het in de hoofdstad van Europa werkelijk om gaat. In Brussel is het twee- of meertalige gezin in opmars. De meeste gezinnen zijn nog wel eentalig, maar hun aantal slinkt zienderogen. Volgens het jongste sociologische onderzoek van de Vrije Universiteit Brussel wordt in net iets meer dan de helft van de gezinnen uitsluitend Frans gesproken, in tien procent uitsluitend Nederlands, nog eens tien procent van de gezinnen spreekt Nederlands en een andere taal, in dertig procent van de gezinnen spreekt men andere talen, waarvan het Frans er één kan zijn. Ik gebruik afgeronde cijfers. Franstalige instanties hebben moeite om die nieuwe veeltaligheid te aanvaarden. Zo schrijft de commissaris-generaal van de Franse Gemeenschap Wallonië-Brussel in een officieel stuk dat negen op tien Brusselaars Franstalig zijn. Zelfs als hij - met hulp van het Vlaams Blok - alle buitenlanders de stad uit zou gooien, haalt hij dat cijfer nog niet. En hij is van | |
[pagina 527]
| |
Metrostation Zwarte Vijvers - Foto Patrick de Spiegelaere.
één leugen niet doodgevallen. In dezelfde tekst beweert hij ijskoud dat de naam Brussel Keltisch is en betekent la lande de la chapelle, de heide van de kapel. Ik zou dat Keltisch wel eens willen zien. Je moet, commissaris-generaal van de Franse Gemeenschap zijnde, een uitgestrekt heidelandschap vol onzin uit je duim zuigen als je de waarheid wilt verbergen. | |
Een stad van louter minderhedenEen paar jaar geleden kwamen wij, een stuk of wat Franstalige en Nederlandstalige Brusselaars, samen om ernstig van gedachten te wisselen over de problemen van onze gemeenschappelijke stad. Wat lacherig stelden we vast dat iedere overeenkomst tussen de Franstaligen in ons gezelschap en de reëel bestaande Franstalige op louter toeval berustte. Niet één van hen had als kind thuis Frans gesproken met zijn ouders. Italiaans en Spaans, ja, en Arabisch en Jiddisch. Eén lid van ons gezelschap stamde wel uit een Franstalig gezin, maar hij, juist hij was een Vlaming, afkomstig uit de welgestelde West-Vlaamse textielbourgeoisie. Brussel is dus géén Waalse stad met een Vlaamse minderheid, zoals buitenlanders soms in ernst verklaren, evenmin is het een Vlaamse stad die verfranste door Waalse inwijking en nog veel minder is de stad verfranst sinds de Middeleeuwen. Er is inwijking geweest uit alle delen van wat nu België is, maar het meest uit Vlaanderen. Er is ook traditioneel veel inwijking uit het buitenland. Geen bonafide historicus twijfelt er nog aan dat in het huidige Brusselse gewest de taal van de verpletterende meerderheid Brabants was - een Nederlands dialect dus - tot in de negentiende, volgens sommigen tot diep in de twintigste eeuw. Bij de talentelling van 1947 zei nog altijd meer dan vijftig procent van de Brusselaars dat ze tweetalig waren. Dat wat de geschiedenis betreft. Het linguïstische toekomstperspectief van Brussel lijkt me ongemeen aantrekkelijk: Brussel wordt een stad van louter minderheden. In grote mate is dat trouwens vandaag al zo. Ik zeg niet dat er geen taalproblemen zijn. Ik noem de twee belangrijkste. Ziekenhuis en school. | |
[pagina 528]
| |
TaalproblemenIn de openbare ziekenhuizen van het Brusselse gewest kent vijftien procent van de artsen Nederlands en dertig procent van de patiënten is Nederlandstalig. In de privé-ziekenhuizen is de toestand ongelijk, het kan beter zijn, maar ook veel slechter. De taalwet, die eist dat wie contact heeft met het publiek, tweetalig moet zijn, zou daar niet van toepassing zijn, argumenteren de Franstaligen. Er is medisch en verplegend personeel dat zijn uiterste best doet, er zijn ziekenhuizen die vele tolken in dienst hebben, want het probleem is al lang niet meer beperkt tot die ene taal. Maar ik vind het onverantwoord dat in een stad als Brussel de portier van het ziekenhuis wel tweetalig is en de arts niet. Die dokter heeft geen enkel excuus. Wie zeven jaar en langer de moeilijkste dingen kan studeren, kan er ook wel een taal bij leren. Er zijn genoeg voorbeelden van kinderen die in een ziekenhuis naar hun moeder vragen en die niet worden begrepen. De arts die dat maar normaal vindt, is zijn beroep onwaardig. Het is toch heel elementair: probeer maar eens uit te leggen waar en hoe het precies pijn doet in een taal die de jouwe niet is. Een koe die moet kalven kan haar nood ook niet uitleggen aan de veearts. De school is lange tijd dé verfransingsmachine van Brussel geweest. Die tijd is voorbij. Door tweetalige reclamecampagnes is het Nederlandstalig onderwijs er destijds in geslaagd veel Franstalige kinderen en kinderen uit tweetalige gezinnen, die vroeger onherroepelijk verfranst zouden zijn, binnen te halen. En de Marokkaanse kruidenier die zegt, il faut être avec son temps, en zijn dochter naar de Vlaamse nonnenschool stuurt, is al lang geen uitzondering meer. De toevloed is zelfs zo groot dat er acute problemen rijzen. Er zijn klasjes waarin je de eerste dag van het schooljaar tevergeefs zult zoeken naar een kind dat Nederlands spreekt. Veel Belgische, Franstalige ouders willen maar niet begrijpen dat het onderwijzend personeel tijdens spreekavonden Nederlands praat. Ze vinden de Vlaamse leerkrachten dan fanatiek. Er is omkadering, er zijn taakleraren, er is bijkomend taalonderricht, maar de opdracht is ver van eenvoudig. De groep kinderen die thuis geen Nederlands spreekt, is bijvoorbeeld meestal het tegendeel van homogeen: Marokkanen, Turken, Senegalezen, Libanezen, Polen, Latijns-Amerikanen, enz. En in het gezin van een anderstalig kind is het Nederlands meestal totaal afwezig. Het kind moet op school niet nieuwe aspecten van zijn moedertaal aanleren, het moet het Nederlands als een vreemde taal vanaf het eerste woord verwerven. Toch zijn er moeilijke scholen waar zeker een behoorlijk niveau wordt gehaald, ook voor Nederlands. Er zijn scholen waar het niet lukt. Alles hangt af van de inspanningen en de creativiteit van de leerkrachten. Maar Vlaanderen, een van de heel rijke regio's in Europa, zou nog meer financiële inspanningen moeten leveren om in de scholen van zijn eigen | |
[pagina 529]
| |
Metrostation Jacques Brel - Foto Patrick de Spiegelaere.
hoofdstad de kinderen het Nederlands bij te brengen. Men zal geen nieuwe Vlamingen kweken, maar wel mensen die het Nederlands van meet af aan als een normaal en zelfs een onmisbaar onderdeel van hun eigen identiteit beschouwen. | |
Een dagelijks ‘bonjour’Steeds meer Brusselaars beginnen veeltaligheid vandaag te bekijken, niet als een probleem, maar als een interessante uitdaging. Een positieve mogelijkheid. En, niet te vergeten, een plezier. Dat gaat van hoog tot laag. Het prestigieuze Kunsten FESTIVAL des Arts cultiveert de samenwerking tussen kunstenaars van de twee nationale talen en voorts haalt het uit de hele wereld, uit Peking, uit Buenos Aires, uit Teheran, avant-gardetheater naar Brussel. De Parijse krant Libération noemt het een lichtend voorbeeld voor Frankrijk. Maar er is ook mijn dagelijkse bonjour dat door mijn Franstalige buurman steevast wordt beantwoord met goedendag. Kleine alledaagse hoffelijkheid en ook die gedeelde, maar nooit echt uitgesproken gedachte: tweetaligheid is best wel aardig. Of er is de mevrouw van de bakkerij in mijn straat. Zij komt uit het diepe Wallonië, maar ze doet altijd haar uiterste best om een soort Nederlands met mij te spreken. Brussel blijft in leven doordat Waalse bakkersvrouwen uit louter vriendelijkheid mijn taal radbraken. Doordat doodgewone mensen alle dagen opnieuw niet alleen zeggen: we moeten het bij elkaar uithouden, maar: we willen het bij elkaar uithouden. |