Ons Erfdeel. Jaargang 47
(2004)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 468]
| |
een antwoord op deze vraag in Kunst in netwerken. Gielen stelt dat netwerken voor een belangrijk deel de selectieprocessen bepalen waaraan kunstenaars onderhevig zijn. Daartoe heeft hij de netwerken van Vlaamse beeldend kunstenaars en organisaties die zich bezighouden met hedendaagse dans aan een analyse onderworpen. Hedendaagse dans en kunst opereren in verschillende contexten. Daardoor komen de selectieprocessen in deze sectoren ook op andere manieren tot stand. Als gevolg van de gemeenschappelijke oriëntatie van Vlaamse dansorganisaties op één financier, de Vlaamse overheid, worden selecties op elkaar afgestemd. Artistieke keuzes worden door de selecties van concurrerende organisaties beïnvloed. In de Vlaamse beeldende kunst is dit minder het geval. De overheid speelt er in vergelijking met de dans een bescheiden rol. Selectiemechanismen worden daardoor veel meer door een ‘singulier regiem’ bepaald. De (particuliere) interesse van een verzamelaar voor een kunstenaar of het kunstwerk staat centraal. Het belangrijkste criterium voor een Vlaams museum bij het aankopen van een kunstwerk is de relatie met de eigen collectie. Volgens Gielen groeien in de jaren '90 de keuzeprocessen in de dans en de beeldende kunst naar elkaar toe. Als gevolg van een nieuwe, andere generatie kunstbeslissers wordt het ‘collectieve regiem’ ook in de beeldende kunst belangrijker. De kunstenaar en zijn werk komen minder centraal te staan bij presentaties; in Vlaanderen winnen, net zoals in de rest van de wereld, concept- en thematentoonstellingen en de stem van de curator in die periode aan kracht. De vraag dringt zich op welke conclusies Gielen zou trekken wanneer hij de analyse in Nederland had uitgevoerd. Voor de beeldende kunst valt in ieder geval op dat de subsidiëring door de overheid in Nederland veelomvattender is dan in Vlaanderen. Daar staat tegenover dat men in Nederland slechts vol jaloezie kan kijken naar het grote aantal particuliere verzamelaars in België. Eén aspect van selectieprocessen dat in Nederland veel gewicht in de schaal legt, komt in Kunst in netwerken niet uitgebreid aan bod: de invloed van peer reviews. In Nederland zijn het kunstprofessionals en intermediairs zelf die direct invloed hebben op welke instelling subsidie ontvangt en welke kunstenaar voor individuele subsidiëring in aanmerking komt. Kunstenaars, curatoren, museumdirecteuren maar ook verzamelaars hebben zitting in commissies waarin een oordeel wordt uitgesproken over de artistieke kwaliteit van aanvragen. Dit oordeel is bepalend voor de toekenning van subsidie. Deze roulerende groep beoordelaars is het artistieke middelpunt van bijvoorbeeld de Raad voor Cultuur, maar ook van de overheidsfondsen. Dankzij de relatief grote diversiteit van de Nederlandse kunstwereld kunnen keuzes tot stand komen op basis van intersubjectieve beoordelingen. In Nederland beïnvloedt dan ook niet zozeer de oriëntatie op één subsidieverstrekker de artistieke keuzes van individuen en organisaties. Het tegenovergestelde is zelfs het geval: subsidiërende overheden voegen zich juist naar opvattingen en visies van de vakgemeenschap. Op basis daarvan krijgt het cultuurbeleid vorm, zowel op nationaal als op gemeentelijk en provinciaal niveau. Met deze opmerking bestrijd ik niet dat netwerken invloed hebben. Wanneer de overheid weinig mogelijkheden in haar subsidiesysteem heeft gecreëerd om het evenwicht der machten te bewaren, kunnen netwerken een zeer belangrijke rol spelen. Dit neemt niet weg dat ik er ook in dat geval van overtuigd ben dat kunstenaars en intermediairs in eerste instantie vanuit een intrinsieke motivatie tot hun artistieke keuzes komen. De eigen overtuiging een werk te willen tonen, staat voorop. Vervolgens dringt zich onherroepelijk het probleem op dat er kapitaal verworven moet worden om dit voor elkaar te krijgen. Dit raakt aan een belangrijke reden om Kunst in netwerken te lezen. Gielen beargumenteert overtuigend dat kunstwerken niet louter functioneren als statussymbolen. Hiermee wordt Kunst in netwerken ook een kritiek op Bourdieus theorie over de relatie tussen economisch en symbolisch kapitaal. Kunstwerken doen een beroep op onze emoties, evoceren onze kennis en onze waarden en beïnvloeden onze smaak. Het kunstwerk is een object met economische, politieke én artistieke raakvlakken en krijgt betekenis door de communicatie die het aangaat met de beschouwer. Gielen is er verder heel duidelijk in: artistieke gate-keepers bepalen vandaag wat kunst tot kunst maakt. Ze kunnen niet wachten op wijsheid achteraf, de opname van kunst in de | |
[pagina 469]
| |
canon, de aangewezen plek van de kunstenaar in de kunstgeschiedenis. Ik ben het eens met Gielen wanneer hij schrijft dat hedendaagse kunstbeslissers authenticiteit of artistieke kwaliteit niet aan de tijd toetsen, maar aan de geografische ruimte. Met andere woorden: de artistieke kwaliteit van beeldende kunst wordt in een internationale context bepaald. Daarom is het belangrijk dat internationale ontwikkelingen in de hedendaagse kunst en vormgeving bijvoorbeeld ook in Nederland en Vlaanderen te zien zijn. Kunstenaars, vormgevers, professionals en zeker niet in de laatste plaats het publiek moeten zich een beeld kunnen vormen van wat elders gebeurt en plaatselijke ontwikkelingen in een internationaal perspectief kunnen plaatsen. Tot slot moet ik de potentiële lezer wijzen op de beperkingen van Kunst in netwerken. De theoretische passages blinken niet uit in helderheid. Ik doel daarbij bijvoorbeeld op Gielens beschrijving van de Actor Network Theory en zijn kritiek op het werk van Nathalie Heinich. Daarnaast kan ik me niet van de indruk ontdoen dat de schrijver de gepaste afstand tot het studieobject af en toe mist. Gielen is er zelf niet blind voor dat zijn netwerkanalyses soms erg anekdotisch zijn. Het schouwspel van de kleurrijke figuren uit de kunstwereld die zich tot laat in de nacht rond zijn keukentafel ophouden, kan ik mij levendig voorstellen. Dat neemt niet weg dat Gielens sociologische exercitie een welkome aanvulling is op de theorievorming rond artistieke selectieprocessen. Keuzes vormen, wegens de schaarste aan publieke middelen, het hart van de subsidiëring door de overheid. En daarom is inzicht in selectieprocessen zo belangrijk. Gitta Luiten pascal gielen, Kunst in netwerken, Lannoo Campus, Tielt, 2003, 268 p. |
|