ten zonder coördinatie, waren onvoldoende toegerust of werden tegengewerkt. De globale conclusie luidt dat de economische collaboratie in Nederland slechts in geringe mate bestraft werd.
Aan instanties om de economische collaborateurs te bestraffen was evenwel geen gebrek. Het was veeleer zo dat ze elkaar voor de voeten liepen. De strafrechtelijke beteugeling was de taak van de ‘Bijzondere Rechtspleging’, een tijdelijk systeem van gerechtshoven, uitsluitend bevoegd voor collaboratiemisdrijven. De Londense regering riep de Bijzondere Rechtspleging in het leven omdat de gewone rechterlijke macht tijdens de bezetting te zeer gecompromitteerd was en daardoor legitimiteit ontbeerde. De bijzondere gerechtshoven hadden een gemengd militair en burgerlijk karakter en waren tot op zekere hoogte vergelijkbaar met het Belgisch militair gerecht.
De Bijzondere Rechtspleging had een eigen Openbaar Ministerie dat aangestuurd werd door de minister van Justitie via de directeurgeneraal voor de Bijzondere Rechtspleging. De strafrechter zou zich enkel uitspreken over de zwaarste gevallen, zo was het uitgangspunt. Minder ernstige vormen van collaboratie belandden bij de tribunalen (één per arrondissement), die het midden hielden tussen een straf-rechtbank en een tuchtrechtelijk college. De leden waren niet noodzakelijk jurist, maar gewone burgers uit alle lagen van de bevolking en alle economische activiteiten van het arrondissement. Het tribunaal was een soort volksgerecht, dat schuldigen hard kon treffen: internering, verlies van bepaalde rechten en verbeurdverklaring van het gehele vermogen of van de nalatenschap. De laatste instanties die economische collaborateurs een sanctie konden opleggen, waren de sectorale zuiveringsraden, met aan de top de Centrale Zuiveringsraad (CZR). Naast een voorzitter en een
L.J. Jordaan, ‘Hooge boomen vangen weinig wind’, spotprent in ‘De Groene Amsterdammer’ van 23 juni 1945.
secretaris, beiden jurist, maakten ook (leidinggevende) vertegenwoordigers van de betrokken bedrijfstak deel uit van de raden. De zuiveringsraden konden personen het recht ontzeggen om in de toekomst nog een leidende functie uit te oefenen in een onderneming.
Met de opsporing van de economische collaboratie waren de Politieke Opsporingsdiensten (POD) en Politieke Recherche Afdelingen (Collaboratie) (PRAC) belast. De eerste stonden het Militair Gezag bij. Deze militaire overheid, die het pas bevrijde gebied bestuurde, speelde in de eerste weken en maanden een sleutelrol bij de opsporing van de economische collaboratie. De PRAC's werkten voor rekening van het directoraat-generaal voor de Bijzondere Rechtspleging en de zuiveringsraden.
De verschillende instanties, hun samenstelling, bevoegdheden en optreden worden uitgebreid in kaart gebracht, met oog voor sprekende details, die vaak aan interviews met de