lendste kenmerken van dit Nederlands zijn de uitspraak van ei/ij en ou als aai en aau (kaaiken en zaaut), de uitspraak van oo en ee als oou en eei (grooute teein), de zogenaamde Gooise r die erg op de Engelse r lijkt, en de neiging om v en z uit te spreken als f en s. Deze afwijkingen van de norm voor een correcte uitspraak van het Standaardnederlands komen in plattelands- en stadsdialecten ook voor. De opmars in de Noord-Nederlandse standaardtaal, wordt door Stroop echter niet aan de invloed van bijvoorbeeld het Amsterdamse stadsdialect toegeschreven, maar - en dat is het originele van Stroop - aan de invloed van jongere, hoog opgeleide vrouwen uit Het Gooi, werkend voor radio en televisie. Doordat deze vrouwen prestige hebben, zijn ze de draagsters van de genoemde veranderingen in de uitspraak van het Noord-Nederlands.
Een oordeel spreekt Stroop niet uit, hij beschrijft, constateert. In de Nederlandse pers kregen de bevindingen van Stroop ruime aandacht: de veranderingen, maar ook andere ‘varianten’ als hun hebben gelijk werden algemeen beschouwd als taalverloedering. Taalkundigen werd bovendien verweten dat ze geen afwijzend oordeel uitspraken over deze veranderingen.
Getoetst heeft Stroop zelf de opmars van het Poldernederlands niet. Dat is ook niet nodig, want een originele hypothese geeft altijd een stoet van onderzoekers aanleiding tot werken met informanten, getallen en statistieken, uitmondend in scripties en artikelen. Zo ook in dit geval: de bundel getuigt ervan.
Het Poldernederlands is niet het enige thema in de bundel. Aan Vlaanderen wordt ook uitvoerig aandacht besteed. Daar is ook een variëteit in opmars, het ‘Verkavelingsvlaams’. In de periode van de taalstrijd richtten Vlamingen zich op de noordelijke norm voor het Standaardnederlands. Eenheid maakt immers macht. Sinds het Nederlands de strijd met het Frans om de hegemonie in Vlaanderen heeft gewonnen, geldt dit in veel mindere mate: de zelfbewuste Vlaming heeft het noorden
28 maart 1998: de opmars van het ‘Poldernederlands’ is voorpaginanieuws voor ‘Het Parool’.
niet langer nodig. Deze houding wordt nog versterkt door de kenmerken van het Poldernederlands: uitspraakveranderingen die in Vlaanderen als niet navolgenswaard worden beschouwd. Het opvallende is dat niet het VRT-Nederlands - waarin Poldernederlandse eigenschappen ontbreken en enige zuidelijke kenmerken worden geaccepteerd - nagevolgd wordt, maar dat een tussentaal terrein wint. Deze tussentaal is een variëteit tussen dialect en standaardtaal, met veel Brabantse kenmerken. Deze tussentaal af te doen als een mislukte poging van dialectgebruikers standaardtaal te spreken, doet er onrecht aan. Het Verkavelingsvlaams krijgt langzamerhand eigen normen, met niet alleen een afwijkende uitspraak, maar ook een deels eigen woordenschat en zinsbouw. Kortom, het ‘Vlaams’ van de
soap, dat in Nederland wordt ondertiteld, zoals het Poldernederlands in Vlaanderen.
Hoe belangrijk de thema's Poldernederlands en Verkavelingsvlaams ook zijn, het overkoepelende thema is taalverandering. De artikelen zijn onderverdeeld in de rubrieken ‘Algemeen’ (Stroop over het uiteenvallen van het Standaardnederlands, Bennis over taalvariatie en taalbeleid, Van Oosterdorp over de invloed van taal op de moderne techniek en Grijp over de muzikale taalkeuze van Nederland), ‘Nederlands en Nederlans’ (Edelman over Poldernederlands, Geeraerts en De Sutter over Verkavelingsvlaams, Hendrickx over ondertitelen, Gorter over Fries en Reker over streektalen), ‘Nederlands en Engels’ (Renke-