Ons Erfdeel. Jaargang 47
(2004)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 455]
| |
den. Dat blijkt meteen bij het doorbladeren van Pigment. Tendensen in het Vlaamse podiumlandschap, een fraai uitgegeven en uitvoerig album over het Vlaamse theater in de jaren negentig. Een van de opvallendste kenmerken van de postmoderne podiumkunst was het vervagen van de grenzen tussen de verschillende disciplines. Toneel, dans en beeldende kunst en ook de nieuwe media zoals video ontmoetten en bevruchtten elkaar in tal van voorstellingen en performances. Het ziet ernaar uit dat het theater van het voorbije decennium nog meer uitgewaaierd is in allerlei richtingen. Meer dan ooit vindt men allerlei cross-overs tussen verschillende genres en media. Niet toevallig draagt een van de categorieën die samensteller Michel Uytterhoeven toch tracht te onderscheiden de titel ‘Hybriden’. In de ‘proloog’ presenteert hij zelf het boek als ‘een avontuurlijke reisgids (...) in de biotoop van auteurs en acteurs, circusartiesten en spelerscollectieven, muziektheaterproducties en projecten met amateurspelers, multimediale werkvormen en postgraduate dansopleidingen.’ Deze publicatie heeft duidelijk niet de ambitie om de ruime waaier van uiteenlopende verschijnselen in het recente Vlaamse theater te ordenen of te analyseren. Wel brengt dit boek aan de hand van vijfentwintig onderwerpen een panoramisch beeld van een decennium. Ietwat tentatief worden de behandelde onderwerpen ingedeeld in vier grote hoofdstukken of categorieën. In het eerste komen een aantal persoonlijkheden aan bod: Charlotte vanden Eynde, Pieter de Buysser, Eric de Volder e.a., maar ook het jonge gezelschap Olympique Dramatique. Onder de noemer ‘Hybriden’ krijgt de lezer een impressie van Peter Verhelsts Het sprookjesbordeel, de culinaire performances van Peter de Bie, de postmoderne dans van Damaged Goods en van een merkwaardig initiatief als De Filmfabriek, een productiehuis dat probeert verbanden te leggen tussen film, digitale media en theater en dat al intens samenwerkte met Guy Cassiers. In het hoofdstuk ‘(On)roerend Goed’ worden‘Het sprookjesbordeel’ - Foto Phile Deprez.
instellingen en gebouwen behandeld - P.A.R.T.S, Concertgebouw Brugge, Les Bains: Connective (een sociaal-artistiek laboratorium in een voormalig badhuis in Vorst), en zelfs het nog in voorstudie zijnde Muziekforum Gent. Onder de alweer veelzeggende vlag ‘Nomaden’ paraderen ten slotte circusartiesten, reuzen, bizarre installateurs en de Pagnol-trilogie van De Onderneming. Aan elk van de vijfentwintig onderwerpen wordt een kort essay of een impressie gewijd die de geest en sfeer van het fenomeen in kwestie moet oproepen. Sommige van deze opstellen bieden een goede karakterisering van het behandelde fenomeen maar vaker zijn het badinerende columns. Bij elk onderwerp wordt ook een meer zakelijk-infomatieve nota toegevoegd. Het geheel geeft dus een vrij impressionistisch beeld van een generatie waarin ook weinig reliëf wordt aangebracht. Zo krijgt de onmiskenbaar interessante figuur van Peter Verhelst hier al bij al bitter weinig aandacht. Het voordeel is dat ook minder alledaagse theatervormen zoals de happenings van Peter de Bie of de interventies van Benjamin Verdonck hier een plaatsje vinden. Heeft dit panoramische beeld dus weinig diepgang, dan wordt de lezer toch geholpen om in dit bonte wereldje enkele krachtlijnen te ontdekken door middel van enkele meer uitvoerige en algemenere essays die het boek larderen. Zo weet Rudi Laermans wel degelijk de vinger te leggen op een aantal belangrijke kenmerken. Bij de generatie van de negentigers constateert hij een zeker ‘anti-institutiona- | |
[pagina 456]
| |
lisme’; zij bouwen ook niet bewust aan een ‘oeuvre’, zoals hun voorgangers zoals Lucas Vandervost of Luk Perceval dat wel deden en doen. De jonge kunstenaars zijn ‘contextspelers’ die van project naar project flaneren. Laermans karakteriseert hun artistieke praktijk als ‘essayisme’, gericht op het creëren van een interessante ervaringsmachine. Mijns inziens beklemtoont hij wel iets te sterk de breuk tussen de twee generaties. De recente podiumkunst ligt veeleer in het verlengde van het werk van hun voorgangers zowel in het gemakkelijk combineren van heterogene genres als in de sterke lichamelijkheid In het essay van Joris Janssens wordt gewezen op het procesmatige karakter van veel hedendaags werk. Theatermensen beschrijven hun werk graag als ‘onderzoek’. Het huidige Nieuwpoorttheater te Gent bijvoorbeeld heeft als belangrijkste activiteit een ‘openbaar onderzoek’ dat niet op afgewerkte voorstellingen mikt maar op tussentijdse confrontaties met een publiek. In tegenstelling tot wat deze wetenschappelijke terminologie zou kunnen doen vermoeden constateert men in dit theater een grote zintuiglijkheid. In deze context wordt ook verwezen naar Peter Verhelsts ‘Het sprookjesbordeel’ waar de toeschouwer geblinddoekt werd en de andere zintuigen zodoende volop werden aangesproken. Het boek bevat ook nog een opstel van Manu Claeys over de vooral door minister Anciaux aangewakkerde discussie over publieksparticipatie. De autonomie van de kunst wordt niet alleen bedreigd door de sterker geworden greep van de marktlogica, maar ook door de steeds luider klinkende eis tot rechtvaardiging van overheidssteun aan een hooggeschoolde minderheid. Eerder dan een defensieve, soms zelfs verontschuldigende houding aan te nemen moet de cultuursector volgens Claeys het debat aangaan en zijn eigen opvattingen durven te expliciteren. Men moet verduidelijken waarom kunst noodzakelijk is en waarom een groot publieksbereik daarbij niet terzake doet. Tegenover de sociologische en economische begrippen moet men tegendefinities durven te plaatsen. In dat discours moet het gaan om culturele emancipatie, autonomie van het individu, het belang van het impliciete, de meerduidigheid. In een korte beschouwing wijst Veerle Keuppens ten slotte op de sociaal-integrerende functie van het theater(gebouw) in de stad. Haar pleidooi voor het bouwen van open theaters lijkt ietwat paradoxaal in een boek dat bol staat van allerlei evenementen in zwembaden, op pleinen, in tankstations enz. Maar ook deze voorliefde voor alternatieve ruimtes wordt vaak ingegeven door de wil om de confrontatie met en de integratie in het publieke domein in de hand te werken. Jozef de Vos Pigment. Tendensen in het Vlaamse podiumlandschap, onder redactie van michel uytterhoeven, Ludion, Gent / Vlaams Theater Instituut, Brussel, 2003, 204 p. |
|