van Johan Fleerackers in 1987 in Adem. En hij vervolgde: ‘Waren de motieven ongetwijfeld minder van muzikale dan van religieuze aard, de benoeming van Jaak Lemmens en, na zijn overlijden twee jaar later, van Edgar Tinel, legde de basis voor een muzikale opleiding van niveau.’
Mede dankzij een stevige ondersteuning vanuit het Belgische episcopaat werd het instituut een begrip, want naast zijn strikt technisch-muzikale (en eigenlijk binnenkerkelijke) opdracht in verband met de vorming van organisten, zette het de kerk in brede zin, als deel van het sociale weefsel, wederom op de kaart van het culturele leven. Met directeurs als Aloïs Desmet, Jules van Nuffel (die de school na de Eerste Wereldoorlog weer stevig op het spoor zette, de eerste vrouwelijke gediplomeerden liet afstuderen en in 1950 resoluut koos voor een pedagogische opleiding van de kerkmusici), Jules Vyverman en Jozef Joris groeide het instituut langzaam maar stelselmatig tot de muziekhogeschool van vandaag.
In de heilloze nasleep van de Tweede Wereldoorlog, kantelde de wereld andermaal. De kerkelijke wereld volgde bijna wetmatig met enkele tientallen jaren achterstand. De bescheiden maar nog steeds betreurde paus Johannes XXIII zette met zijn Tweede Vaticaans Concilie deuren en vensters open en liet de kerk aansluiting vinden bij de tijd. Hij plaatste de vernieuwing van de liturgie als eerste op de agenda. Liturgie werd plotseling kerk-bij-uitstek. Dat had gevolgen voor de muziekopleiding. Velen dachten al luidop dat de overlevingskansen voor professionele organisten én voor het Lemmensinstituut als school voor kerkelijke muziekcultuur, wel zeer beperkt waren. Maar de doemdenkers kregen ongelijk, want vanaf de jaren zestig slaagde het Lemmensinstituut erin te evolueren naar een volwaardig muziekconservatorium. In 1963 werd besloten de studies op te splitsen in drie richtingen: orgel, compositie en muziekopvoeding. Vooral dat laatste lokte heel wat vrouwelijke studenten en de toename van de
Het huidige Lemmensinstituut in Leuven - Foto Oswald Pauwels.
studentenpopulatie noopte tot uitkijken naar
een nieuwe behuizing. In een reeks herinneringen in
Adem schreef toenmalig directeur Jozef Joris in 1999: ‘De prorector [van de K.U. Leuven, Piet de Somer] droomde van aanhechting of oprichting aan zijn universiteit van echte kunstscholen, één voor beeldende kunst en één voor muziek omdat hij de aanpak van de kunstgeschiedenis in haar toenmalige vorm en bepaaldelijk van de musicologie te beperkt vond.’
Het lukte toen niet. Na allerlei moeilijke gesprekken kwam het Lemmensinstituut in (het om meer redenen historische) jaar 1968 wel van Mechelen naar Leuven, maar nam er zijn intrek in de gebouwen van de broeders Alexianen. Wie echter de recente verschuivingen binnen het hoger onderwijs in Vlaanderen heeft gevolgd, kan zich afvragen of met de ‘associatievorming’ toch iets van De Somers idee waar is geworden. Het landschap van het hoger onderwijs veranderde immers drastisch nu de diverse hogescholen zich hebben verzameld tot belangengroepen rond de verschillende Vlaamse universiteiten. Daarbij is het Lemmensinstituut, via de overkoepelende ‘Hogeschool voor Wetenschap & Kunst’, gaan behoren tot de associatie rond de K.U. Leuven. Af te wachten valt of het droombeeld dat Johan Fleerackers reeds in 1987 níet in vervulling zag gaan, nu kansen krijgt. Toen heette het: ‘Een associatie, samenwerking, fusie, uitwisseling, of hoe dat ook moge heten, tussen