Ons Erfdeel. Jaargang 47
(2004)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 354]
| |
Graffito in Aalst.
| |
[pagina 355]
| |
De grote neutralisering van het Belgische federalismeWilfried Dewachter Tussen 1970 en 1995 is België omgevormd van een unitaire naar een federale staat. In vier opeenvolgende staatshervormingen (respectievelijk in 1971, 1980, 1988-1989 en 1992-1994), waarin telkens bevoegdheden van het federale naar het regionale niveau werden overgeheveld, kreeg het huidige, federale België vorm. België bestaat nu uit drie gewesten (het Vlaamse, het Waalse en het Brusselse) en uit drie (taal)gemeenschappen (de Vlaamse gemeenschap, de Franstalige gemeenschap en de Duitstalige gemeenschap). In Vlaanderen liet men het ‘gewest’ (een territoriaal begrip) in 1980 al samenvallen met de ‘gemeenschap’. Wallonië deed dat niet en houdt dus twee regeringssystemen aan, één van het gewest, en één van de gemeenschap. Uit onderzoek blijkt dat er objectieve redenen zijn om dit federalisme in België verder door te voeren. De Belgische situatie is in ieder geval vrij uniek door de grote interne verscheidenheid. Het meest in het oog springend is het verschil in talen: Nederlands, Frans en Duits. Zelfs koning Albert II erkent de diepgaande betekenis van dit verschil: ‘De taal van een mens bepaalt in hoge mate zijn wijze van redeneren en van aanvoelen, wat hij zal zien of wat hij niet zal zien. De taal waarin hij denkt is als een venster waardoor hij de werkelijkheid zal waarnemen. Zijn wereldbeeld wordt mede bepaald door zijn taal en wat hij niet onder woorden kan brengen zal hem vlug ontgaan. Elke taal bezit haar eigenheid, die afstraalt op al wie die taal spreekt.’Ga naar eind(1) Het taalverschil heeft in België een gesplitst communicatiestelsel tot gevolg: men leest elkaars kranten niet, luistert niet naar elkaars radiozenders. Elke avond kiezen Vlamingen en Walen vrij hun tv-leefwereld. Ze kijken vooral naar de zenders van de eigen taalgemeenschap. En Franstalige Belgen zappen opvallend veel naar Franse zenders. Op de eenvoudige vraag: ‘Tot welke politieke partijen behoren de | |
[pagina 356]
| |
volgende toppolitici?’ wordt door Vlaamse kiezers voor de Vlaamse toppolitici voor 75 % juist geantwoord. Voor de Waalse toppolitici bedraagt de juiste score bij het publiek in Vlaanderen slechts 25 %. In Wallonië krijgt men precies het omgekeerde: de eigen politici kent men significant beter dan de Vlaamse, ook al zijn daar dan premiers bij. Opvallend is dat ook het onderwijs zo goed als volledig is opgedeeld. Samen met de communicatiemedia en de taal vormt dat nagenoeg de ganse inburgering in de maatschappij. Er is een duidelijk verschil in huisvesting, woonpatronen en mobiliteit. Brussel uitgezonderd, verhuist men nagenoeg uitsluitend binnen het eigen gewest. En verhuizen betekent toch de plaats kiezen waar men wil leven. De economie van de gewesten heeft tot op bepaalde hoogte eigen kenmerken. Vakbonden denken en handelen anders. De waardepatronen verschillen. En zeer significant is dat al sinds de jaren '70 de politieke partijen gesplitst zijn: elke unitaire partij is opgesplitst in een Vlaamse en een Waalse partij. Dat is in bijna geen enkel federaal stelsel het geval. We kunnen besluiten dat op het Belgische grondgebied vandaag de dag in feite twee verschillende maatschappijen functioneren: een Vlaamse en een Waalse, die steeds minder met elkaar te maken hebben. België heeft dus nog meer dan vroeger baat bij een helder en evenwichtig federalisme. En toch wordt dat federalisme, dat moeizaam tot stand is gekomen en nu toch al tien jaar min of meer stabiel zou moeten functioneren, nog steeds niet door iedereen ernstig genomen. Kamervoorzitter en ‘eerste burger’ van het land Herman de Croo verklaarde in 2003 onomwonden: ‘Het federalisme bestaat niet in België’.Ga naar eind(2) Verder suggereerde De Croo dat het federalisme in België alleen maar tot stand is kunnen komen doordat de anti-federalistische elite het systeem bij voorbaat onschadelijk heeft gemaakt. Het ziet er naar uit dat elke verdere stap naar meer of beter federalisme in België meteen geneutraliseerd wordt. Waarom men het federalisme wil neutraliseren en hoe men dat wil doen, kan men pas goed begrijpen als men de voor- en de nadelen van het federalisme kent. | |
Voordelen van het federalismeKan het federalisme in het geval van Vlaanderen en Wallonië een politieke meerwaarde opleveren? Dat is de vraag die ik hier wil proberen te beantwoorden. Er zijn vijf voordelen verbonden aan het federalisme, tenminste als het goed werkt. Het eerste voordeel is de conflictafbouw. Een sprekend voorbeeld is de val van de regering Mark Eyskens in 1981.Ga naar eind(3) Als de netelige strijdpunten die voortkomen uit sterk uiteenlopende visies, aan elk van de gewesten toevertrouwd zouden worden, dan vermindert men het conflictgehalte op federaal niveau aanzienlijk. De recente overheveling van de wapenexportlicenties | |
[pagina 357]
| |
naar de gewesten is daarvan een ander sprekend voorbeeld. Wallonië, dat de grote wapenfabriek FN Herstal op zijn grondgebied heeft, kan zo een ander exportbeleid voeren dan Vlaanderen. Als men het gemeentelijk stemrecht voor niet-Europese migranten, waarover onlangs werd gestemd in het federale parlement, aan de gemeenschappen had overgelaten, zou veel heisa vermeden zijn. Het tweede voordeel van federalisme is dat het beleid zo veel dichter bij de gemeenschaps- of gewestproblemen staat. Als het waar is dat de werkloosheid in Wallonië in de eerste plaats een langdurige jongerenwerkloosheid is en dat in Vlaanderen de oudere werklozen een probleem vormen, dan kan een eigen gewestelijk beleid duidelijk adequater zijn dan een globaal federaal beleid. Het derde voordeel is de concurrentie tussen beleidsoplossingen. In tegenstelling tot het bedrijfsleven, waar men op eigen kracht een concurrerend bedrijf kan starten, heeft in de politiek de nationale overheid een monopolie op de politieke beleidsvoering. Behalve precies in een federale staat, waar de deelstaten die voor dezelfde problemen gesteld zijn, met eigen oplossingen voor de dag kunnen komen en ‘proefondervindelijk’, via het resultaat op het terrein, kunnen aantonen welke oplossing de meest doeltreffende is. Wie de ideologie van de vrije concurrentie is toegedaan, moet dit voordeel van het federalisme hoog inschatten. Het vierde voordeel is de verlichting van de politieke agenda door splitsing van de beleidsmateries. Zeker vanaf de jaren '60 wordt de politiek overspoeld door een enorme hoeveelheid problemen die zeer uiteenlopend van aard zijn en dus verschillende deskundigheid vergen. Zij moeten vaak snel aangepakt worden. Het gaat daarbij meer dan eens om wezenlijke vragen van welvaart of welzijn. Als men de beleidsdomeinen stelselmatig splitst, kunnen problemen verdeeld worden over het federale en het deelstatelijke niveau. Het laatste voordeel van het federalisme, maar zeker niet het minste, is een vergroting van de democratie. In aparte verkiezingen beslissen de burgers van de deelstaat over hun eigen deelstaatregering én deelstaatparlement, los van hun beslissing over de federale regering en het federale parlement. | |
Nadelen van het federalismeMaar federalisme heeft ook nadelen. Het heeft namelijk een kostprijs. In de eerste plaats maakt het federalisme de politiek veel ingewikkelder, zelfs al tekent men een helder federalisme uit (wat het Belgisch federalisme niet is). Men verhoogt de kostprijs door instellingen als regering, parlement en administratie te vermenigvuldigen. De geldstromen en de fiscaliteit tussen federatie en deelstaat kunnen bijzonder ingewikkeld worden en vormen telkens weer het voorwerp van bikkelharde besprekingen. | |
[pagina 358]
| |
Een tweede nadeel is de behoefte aan voortdurende herziening van de federale constructie. De politiek is altijd in beweging. Zij wordt geconfronteerd met een overvolle, gevarieerde en moeilijke politieke agenda. Institutioneel lijkt het federalisme eerder statisch te zijn: als het eenmaal is vastgelegd, moet het blijven gelden voor decennia. Om te beantwoorden aan de politieke dynamiek zouden de bevoegdheidsverdeling en de middelenvoorziening regelmatig moeten worden herzien. Maar in plaats van een nieuw, helder en adequaat federalisme uit te tekenen, is de kans groot dat partijen de hertekening benaderen vanuit hun machtsposities en partijpolitieke berekeningen. Een derde nadeel kan de incoherentie van de politiek zijn: de ene deelstaat doet het zo en een andere anders, zodat een nogal onoverzichtelijk beeld kan ontstaan. Dat is de prijs die betaald moet worden voor de concurrentie op beleidsvlak. Een vierde nadeel is de aantasting van de gevestigde machtsposities en van de gebruikelijke en vertrouwde besluitvormingswegen. Want bij een goed functionerend federalisme verliezen de centrale instellingen en posities hoe dan ook een opmerkelijk deel van hun macht. Een vijfde mogelijk nadeel is dat het federalisme een bedreiging vormt voor het voortbestaan van de staat. Zo voelt de Belgische elite het toch aan. Een fors federalisme kan inderdaad in bepaalde gevallen leiden tot een echt confederalisme, dat op zijn beurt weer kan leiden tot een secessie. België heeft in 1830 enige deskundigheid terzake opgebouwd door zich af te scheuren van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Dit nadeel botst in België met ‘de elitaire consensus’, de gemeenschappelijke opvattingen bij de leidende elite. Deze opvattingen aan de top van de maatschappij zijn richtinggevend voor het politieke denken en de informatieverstrekking in vele media. | |
ConstructiefoutenDie elitaire weerstand tegen het federalisme bestond al bij de eerste stappen naar het Belgische federalisme en is zo sterk dat het ook vandaag nog zeer belastend is voor de goede werking van België. Het Belgische federalisme is er, zoals hierboven al gezegd, gekomen via een langdurige reeks van strijdpunten en vier grote staatshervormingen of ‘pacificaties’, die uiteindelijk om drie redenen door de elite zijn toegestaan: omdat ze afgedwongen zijn door de scherpe oppositie van een sociale beweging, uit maatschappelijke noodzaak en als gevolg van de luciditeit van enkele topbesluitvormers. Uit die pacificaties volgen de gebreken van het beleid dat men gevoerd heeft. Een pacificatie geeft immers voorrang aan de oplossing van het conflict | |
[pagina 359]
| |
eerder dan aan de oplossing van het maatschappelijke probleem.Ga naar eind(4) Heel specifiek voor België geldt dat men het federalisme in 1970 al gecounterd heeft met de ‘pariteitseisen’; eisen voor een numerieke (en dus geen proportionele) gelijkheid in de politieke vertegenwoordiging van Vlaanderen en Wallonië. Grondwettelijk zijn er drie pariteitseisen voorzien. Ten eerste is er de pariteit tussen Franstaligen en Vlamingen in de nationale regering (art. 99). Men vindt zo'n bepaling in geen andere federale grondwet. Bovendien heeft men de zesvoudige meerderheden ingevoerd: een meerderheid in Kamer en Senaat plus een meerderheid in elke taalgroep in elke kamer (artikel 4, laatste lid staat model). En die zes meerderheden worden voor veel wetten geëist. De partijen maken zich zo des te meer onontbeerlijk. Tot slot is er ook de alarmbelprocedure (art. 54). Kamerleden of senatoren kunnen een motie indienen waarin zij een wetsvoorstel of -ontwerp aanwijzen dat de betrekkingen tussen de gemeenschappen ernstig in het gedrang kan brengen. Deze motie wordt dan doorverwezen naar de ministerraad, die binnen de dertig dagen een gemotiveerd advies moet geven aan de betrokken kamer. De alarmbelprocedure wordt weliswaar heel weinig gebruikt maar hangt wel als een dreiging van blokkering boven de besluitvorming. In België komen bovenop de grondwettelijke pariteitseisen in de politieke praktijk nog eens vier even sterke eisen. Zo vraagt men dezelfde partijpolitieke samenstelling van alle belangrijke regeringen in het land. Bestaat er in de federale regering een CD&V-SP.A-coalitie, dan moet dat ook zo in Vlaanderen zijn. Zo ‘moest’ in 1988 de reeds gevormde Vlaamse ‘CVP-PVV’-regering een ‘CVP-SP’-regering worden.Ga naar eind(5) Daarbij komt de oude eis van ‘une majorité significative dans les trois régions’. De federale regering moet ook over een meerderheid beschikken in de drie gewesten: Vlaanderen, Wallonië en Brussel. Ten derde wordt er gevraagd dat het politieke spectrum in Vlaanderen en Wallonië identiek zou zijn. Een vertekening van de evenredige vertegenwoordiging wordt daarbij zonder enig probleem aanvaard. Normaal zouden de Vlaamse partijen bij de federale verkiezingen een zeteloverwicht moeten hebben op de Waalse partijen. Maar dat was niet het geval in 2003. In het huidige Belgische federale parlement is, uitgedrukt in zetels, de PS even groot als de VLD. Daarna volgen respectievelijk MR, SP.A, CD&V en Vlaams Blok. Een zetelverdeling op basis van de geldige stemmen alleen zou het volgende resultaat geven: de VLD heeft de meeste zetels, voor de SP.A. Daarna komen PS en CD&V, elk met evenveel zetels. Zij worden gevolgd door MR en Vlaams Blok, die beide even groot zouden zijn. Maar de Vlaamse regeringspartijen dringen niet aan op een evenrediger vertegenwoordiging. Ten slotte is het een vanzelfsprekende norm geworden dat men de zusterpartij uit het andere landsdeel telkens bij de federale regering betrekt. | |
[pagina 360]
| |
ParticratieAl deze eisen ontkennen fundamenteel de verscheidenheid van de twee maatschappijen in België, aangezien elk beleid de instemming van de twee gemeenschappen moet krijgen. De eisen zijn in de jaren '60 en '70 ontworpen door de Franstalige elite die zo haar machtsposities heeft bewaard en beveiligd. Deze pariteitseisen verankeren de politieke partijen helemaal in het politieke bestel. De pariteitseisen schreeuwen om heel sterke politieke partijen, meer zelfs: om particratie. Want alleen de politieke partijen kunnen die veelvuldige pariteitseisen handhaven. Alleen de politieke partijen kunnen de zesvoudige meerderheden leveren. Alleen de politieke partijen kunnen het parallellisme van de regeringen van hoog tot laag tot stand brengen en blijven garanderen. Elke politieke partij is in wezen een machine om de macht te verwerven, te behouden en te vergroten. In België is dat nog meer het geval. De politieke partij moet er de gewone en bijzondere meerderheden in het parlement leveren en waarborgen, voor de hele zittingsperiode. Zo hoort dat. Maar de politieke partijen zijn de enige organisaties, de enige instrumenten die dit kunnen. Zij zijn onmisbaar. En dat kenmerkt een particratie. De politieke partij en de regering hebben in België quasi het monopolie van handelen in de formele instellingen en worden gekenmerkt door een sterk leiderschap. Particratie vergt het in bedwang houden van de interne partijdemocratie. De partijleiding is vaak in handen van de partijvoorzitter, zoals bij de Parti Socialiste van Elio di Rupo en de SP.A van Steve Stevaert, maar kan ook bij het belangrijkste regeringslid van een partij liggen, zoals eerste minister Guy Verhofstadt bij de liberale VLD en minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel in het Mouvement Réformateur. België heeft drie grote periodes van sterke particratie gekend, met elk een eigen koloriet: de tweede helft van de jaren '30, de jaren 1974-1988, en de periode vanaf 1999. In 1999 begon een periode waarin partijen ongehinderd de verkiezingen, regeringsvorming en regeringsbemanning naar hun hand gingen zetten. De verkiezingsmanipulaties zijn het meest opvallende kenmerk van deze periode. | |
Manipulatie van de verkiezingenDe kiezers zijn in België nooit erg machtig geweest. In 1999 en 2003 zijn daar nog smadelijke en veelvuldige manipulaties van de verkiezingen bovenop gekomen. Ik som ze even op. Eerst werd er voor gekozen om in 1999 alle rechtstreekse parlementsverkiezingen op één dag te laten samenvallen: Kamer, Senaat, Vlaams of Waals parlement, Europees Parlement en de twee kleinere raden: de Brusselse Hoofdstedelijke Raad en die van de Duitstalige Gemeenschap. Nadien zouden de verkiezingen gesplitst verlopen. Maar om particratische voordelen wil | |
[pagina 361]
| |
men na de regionale en Europese verkiezingen van 13 juni 2004 op die intentie terugkomen. Het ziet er nu naar uit dat 1999 een kwalijk precedent heeft geschapen. SP.A-voorzitter Steve Stevaert beargumenteert dat als volgt: ‘Dan moeten de mensen maar één keer gaan stemmen. Da's gemakkelijk.’ Eerste minister Guy Verhofstadt beaamt die keuze. Bij gelijktijdige verkiezingen verkleint de kans op een eigen verkiezingsinhoud, en dan ook op een eigen verkiezingsbeslissing, zeer aanzienlijk. Zo wordt de kans op meer democratie die de federale constructie biedt, in de kiem gesmoord. Maar er zijn nog andere technieken. Heel wat politici stellen zich verkiesbaar voor een parlement waarin ze in geen geval gaan zetelen. Op bevel van de partijleiding nemen verkozen kandidaten ontslag ten voordele van een opvolger uit hun partij. Verkozen kandidaten stappen van het ene naar het andere parlement in functie van de personeelspolitiek van de partij. Men coöpteert een kandidaat uit een andere partij in de Senaat. Eens te meer weigert men om het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde te splitsen en aan te passen aan de federale indeling van het land. Men voert een kiesdrempel in van vijf procent die de versplintering wegwerkt, niet direct bij de telling van de stemmen, maar wel bij de zetelverdeling. Dit draait, zonder in te gaan op de technische details, op winst uit voor de grote partijen. De kiesdrempel vernietigt vooral de functie van de zweeppartijen. Door stemmen en zetels van de grote partijen af te nemen, dwingen de zweeppartijen de traditionele partijen hun programma op de agenda te zetten. Maar om dat stadium te bereiken, hebben zweeppartijen wel enkele verkiezingen nodig om gewikt, gewogen en zwaar genoeg bevonden te worden door de kiezers. Het is één van de weinige programmatische ingangen in de Belgische parlementsverkiezingen. De kiesdrempel maakt die zweepfunctie onmogelijk. Hij wordt bovendien gecombineerd met enerzijds een moeilijke toegang tot de overvloedige overheidsfinanciering voor politieke partijen - de Parti Socialiste had in 2001 een balanstotaal van 16.156.500 euro - en met anderzijds een nagenoeg volledig wettelijk verbod op privé-financiering, zowel voor kleine partijen die buiten de gulheid van de overheid vallen als voor nieuw op te richten partijen. De kleine en de nieuwe partijen hebben zo goed als geen budget meer. De vrijheid van vereniging houdt feitelijk op te bestaan voor politieke partijen buiten de gevestigde ‘grote’ partijen, en dit bij besluit van die ‘grote’ partijen. Waar is de tijd (van 27 september 1944 tot 12 maart 1947) dat de stalinistische Communistische Partij van België lid was van vijf nationale regeringen? Als gevolg van de kiesdrempel worden er verkiezingskartels gesmeed, die eigenlijk bijna een samensmelting van twee partijen betekenen. De eigenheid van elke partij mag af en toe nog eens opflakkeren, zonder dat men goed weet waarom, wanneer en hoe. De verkiezingen worden ook steeds meer geperso- | |
[pagina 362]
| |
naliseerd en gemediatiseerd. Leidende politici maken gebruik van zachte of hardere ‘netwerking’ om in de media te komen. En dan heb ik de vergroting van de kieskringen tot de provincies niet in dit lijstje opgenomen, ook al was die ingegeven door de verkiezingsverwachtingen van bepaalde partijen. | |
Nog meer manipulatieMen stelt de verkiezing voor als een verkiezing van de regering, maar men vertelt er niet bij dat de partijen pas na de verkiezingen beginnen te onderhandelen over een eventuele regeringsvorming. Of men verzwijgt dat de regering al vóór de verkiezingen gevormd is, zoals in 1999. Men stelt de verkiezing voor als een ‘kanseliersverkiezing’, maar men houdt nauwelijks rekening met de voorkeurstemmen. In 1999 noch in 2003 werd de kandidaat met de hoogste score de eerste minister. Nieuw in 1999 was dat politici die verkozen werden in een bepaald parlement, minister werden op een ander niveau. Zo werd Laurette Onkelinx, verkozen in het Waals parlement, federaal minister van Werkgelegenheid. In 1999 deden zich zo 18 gevallen voor. Bart Somers, zelf van burgemeester in Mechelen gepromoveerd tot ministerpresident van de Vlaamse regering, verklaarde publiek: ‘Ik ben een loyale partijman. Ik zie me op elke plaats waar de partij mij zet’.Ga naar eind(6) Ministers worden steeds sneller gewisseld in de loop van de zittingsperiode. Sinds 1999 zijn er in de Vlaamse regering 1999-2004 slechts 3 ministers die de hele ambtstermijn hebben uitgezeten. Zelfs regeringsleiders worden naar hartenlust gewisseld: kort voor de verkiezingen verlaat een ministerpresident de regering of wordt hij daartoe verplicht. Kort voor de verkiezingen benoemt men nieuwe ministers en ministers-presidenten. De politieke partijen met regeringsambitie maken van de verkiezingen één grote telling van hun numerieke sterkte, die niet eens de stemmensterkte is, maar de zetelsterkte volgens een bepaalde verdelingstechniek. De partijsterkte is een dwingende politieke norm geworden. Er worden geen parlementsleden meer verkozen, maar partijen. En met een globale goede score van de partij halen uiteindelijk de vele partijmandatarissen op hun eigen niveau hun voordeel. Politiek is een hard bedrijf, zeker ook binnen de politieke partijen. Het eigen carrièreverloop wordt het best gediend met een kwalitatief hoogstaande volgzaamheid. De politieke partijen, en niet alleen het Vlaams Blok, zijn geoliede machtsmachines, centraal geleid door één of enkele toppolitici. De oud-voorzitter van de Parti Socialiste, Guy Spitaels, was in 2001 heel duidelijk: ‘We hebben in dit land drie soorten regeringen: de federale, die van de gewesten en die van de gemeenschappen. Neem het Franstalig niveau. Een sterke partijvoorzitter, bijvoorbeeld van de PS, kan die drie regeringen perfect controleren, zelfs in bedwang houden. Door het regeerprogramma waar- | |
[pagina 363]
| |
aan hij heeft meegewerkt, via de mensen die hij als minister uitstuurt en door de vergaderingen die aan elke ministerraad vooraf gaan’.Ga naar eind(7) De huidige leiders van de meerderheidspartijen ontkennen deze praktijken niet. Elio di Rupo is er het meest prominente voorbeeld van.
Deze manipulatietechnieken zijn ingrijpend. Toch zijn er nog andere controle- en beslissingstechnieken waarmee partijen de politieke agenda kunnen manipuleren. Zo kan men problemen op de politieke agenda plaatsen of ze ervan verwijderen. Men kan invloed uitoefenen bij de bepaling van de prioriteiten op de politieke agenda. Men kan bepaalde oplossingen verkiezen of afwijzen. Men kan het beleidsniveau bepalen waarop een probleem wordt aangepakt. Men kan het onderhands op een akkoordje gooien. Men kan bepalen hoeveel beleidsruimte een beleidsniveau krijgt. Men kan beslissen door niet te beslissen: ‘the decision not to decide’. Men kan zelfs veto's uitspreken.
De combinatie van pariteitseisen en van particratie maakt dat de kroonstukken van het Belgische federalisme, die men in 1988-1989 en 1992-1994 zo luid proclameerde, verdwijnen. Er is nu wel degelijk een hiërarchie van de normen: zij komt van het federale niveau en wordt door de partijen opgelegd en gesanctioneerd. Het hoogste niveau is onbetwist het federale niveau. Dat is richtinggevend, niet in het minst omdat het de toegang tot de Europese Unie levert. Maar evenzeer omdat de federaal gehouden zaken als belastingen, financiering van de deelstaten, sociale zekerheid in al zijn componenten, ‘onze nieuwe nationale sectoren’, de ‘forces motrices’ en de ‘points névralgiques’ zijn. De restbevoegdheden - alle niet uitdrukkelijk toegewezen bevoegdheden die in 1992-1994 aan de gemeenschappen en gewesten in het vooruitzicht waren gesteld - zijn, zoals voorspeld door toenmalig eerste minister Jean-Luc Dehaene, inderdaad een dode mus gebleken. De internationale verdragsbevoegdheid van de gewesten is ondergeschikt aan de Belgische diplomatie. Het besluitvormingsmodel ‘de meerderheid beslist’ houdt op te spelen. Dat doet zich vooral en in storende mate voor op federaal niveau: de minderheid beslist er meer en meer via de pariteitseisen. De politieke partijen die vanaf hun splitsing tot 1995 voorlopers waren in het federalisme, zijn sinds 1999 de voornaamste instrumenten geworden van de neutralisering ervan en stellen zich ten dienste van de elitaire consensus. De democratische impulsen die de kiezers zouden kunnen geven, worden weggemanipuleerd. | |
‘To inform their discretion’Het besluit is duidelijk: het Belgische federalisme is bijzonder zwak geworden. De Vlaamse en de Waalse maatschappijen krijgen ternauwernood kans | |
[pagina 364]
| |
op een eigen, aangepast politiek beleid. De conflicten stapelen zich federaal op: men slaagt er niet in het aantal conflicten te doen verminderen, tenzij met de beproefde recepten van bevriezing of van oversubsidiëring. Er is ook nog amper onderlinge concurrentie: integendeel, men mag de zwakkere gewesten en / of gemeenschappen niet opjutten door een al te performant eigen beleid. Er is nog amper een echte werkverdeling tussen de overheden. Kamervoorzitter De Croo: ‘Denk je dat het VLD-bestuur het eerst een uur over de federale problemen heeft en dan nog eens een half uur over de Vlaamse? Nee toch!’Ga naar eind(8) De democratische inspraak is met tal van technieken weggemanipuleerd.
Het Belgische politieke bestel wordt geleid door een verlichte elite die een geheel van normen en waarden bepaalt en bakens voor het beleid uitzet vanuit een conservatief concept over wat België is. Tegenover de sterke krachten (partijen en elitaire consensus) staat het zwakke appèl van de democratie. Democratie kan schamel zijn. Ze wordt dan ook gemakkelijk aan de kant geschoven. De democratie garandeert inderdaad niet altijd de goedkoopste oplossing, noch de beste, noch de eenvoudigste; soms integendeel. Democratie betekent meer dan eens compromis en een compromis kan zowel een meerwaarde bieden als een barslechte oplossing zijn. Democratie betekent ook ingewikkeldheid en traagheid van de besluitvorming. Zij verhindert tot op vandaag niet de zwakke politieke kennis van grote delen van het kiezerskorps. De heterogeniteit van de stemmotieven overheerst tot nog toe bij de kiezers. De ‘burger’ is vooralsnog geen ‘prins’ van het beleid à la Plato. Daarom moet er dringend opvoeding en opleiding komen door school, politiek en media. Zodat de ervaring op het terrein, die uiteraard selectief is, beter geplaatst en beoordeeld kan worden. Democratie heeft in de eenentwintigste eeuw nog altijd een grote behoefte aan leiding. Het ware elitisme bestaat in het voorlichten, het overtuigen van gevormde burgers die dan zelfstandig de goede keuzes maken. Dat is ook de kern van de democratische leiding. Thomas Jefferson heeft het nu bijna twee eeuwen geleden scherp geformuleerd: ‘Ik ken geen veiliger bewaarplaats voor de ultieme macht in de maatschappij dan het volk zelf. En als wij vinden dat het volk niet voldoende gevormd en verlicht is om zijn controle met een heilzame oordeelkundigheid uit te oefenen, dan bestaat de oplossing er niet in de beslissing van het volk weg te nemen, maar “to inform their discretion”, het volk voor te lichten, te “begeleiden”.’ Democratie is een langdurig leerproces dat vooral op het terrein moet worden ingeoefend door haar uit te oefenen. Als we de zin van de geschiedenis zoeken, of de evolutie van het menselijk kunnen over de eeuwen heen beschouwen, dan liggen de opdrachten duidelijk uitgetekend. De politieke beslissingen moeten gaandeweg, naar de | |
[pagina 365]
| |
oproep van Abraham Lincoln, ‘van het volk’ komen en ‘voor en door het volk’ genomen worden. Want uiteindelijk is politiek de zelfbewuste sturing van de maatschappij. Politologisch onderzoek toont duidelijk aan dat België nu een lage graad van democratie kent, in tegenstelling tot in de negentiende eeuw, toen België een voorbeeld was in Europa, op het zeer lage percentage kiesgerechtigden na. Misschien kan de Belgische elite beginnen met: ‘not to take the important decisions from the people but to inform their discretion’, zoals Jefferson bezwoer, en zo ook de particratie een eind terugschroeven. Een federalisme dat een echte reflectie is van de bestaande maatschappij en dat helder is opgebouwd, blijft daarvoor een uitstekend instrument. |
|