het best gedocumenteerd is. En natuurlijk is het scheppen van gunstige condities voor het totstandkomen van goed toneel van groot belang, maar een herdenkingsboek over honderdvijftig jaar toneel zou toch meer het accent op de voorstellingen moeten leggen. Op het waarom van bepaalde successen, waarbij inzicht gegeven wordt in regieopvattingen en speelstijlen die aan de hand van een beperkt aantal wat uitvoeriger beschreven voorstellingen worden belicht. Een poging daartoe is nog wel te vinden in de slothoofdstukken waarin bondig maar efficiënt kenmerken van het postdramatisch theater worden behandeld en toegelicht aan de hand van in Het Toneelhuis onder leiding van Luk Perceval uitgebrachte voorstellingen. Maar het blijft beperkt, en dat los je niet op met veel scènefoto's waaraan je toch nooit kunt zien of het nu een goede of een slechte voorstelling was.
Het blijft nu te veel buitenkant, terwijl zulk aardig onderzoek gedaan had kunnen worden naar de Bildungsidealen van de opkomende burgerij in de tweede helft van de negentiende eeuw en de samenhangende beschavingsoffensieven in relatie tot het toneel. Of de wijze waarop het Vlaams theater langzaam professionaliseerde en echt volwassen werd onder de inspirerende artistieke leiding van Jan Oscar de Gruyter en Joris Diels, die beiden hoog opgeleid en met een duidelijke visie deze op hun gezelschap wisten over te dragen. Maar hoe die kwaliteiten en visie in de voorstellingen tot uitdrukking kwamen, blijft buiten beschouwing. En datzelfde geldt natuurlijk ook voor de bijdragen van vernieuwers als Herman Teirlinck en Walter Tillemans.
Al de opgesomde titels, en dan niet eens volledig, zelfs niet in een bijlage, onthullen niets. Sterker, ze verhullen het nog veel groter aantal onvermelde stukken die tot begin jaren zestig wekelijks werden uitgebracht, omdat dat nu eenmaal een subsidievoorwaarde was. De roofbouw die daarmee op het artistiek vermogen van de uitvoerende kunstenaars werd gepleegd, blijft buiten beschouwing, maar doet vermoeden dat er tussen de incidentele successen heel veel inferieur toneel werd uitgebracht. Een antwoord op deze vragen zou dieper inzicht geven in de theatergeschiedenis van Antwerpen dan de schone schijn die nu gesuggereerd wordt aan de hand van incidentele succesvolle
Affiche van Lode Seghers voor ‘Ik dien’ van Herman Teirlinck, KNS, 1923-1924.
voorstellingen, waarvoor het bewijs niet wordt geleverd.
Ik weet dat de auteurs gekwalificeerde en degelijke wetenschappers zijn en tot veel beter in staat. Politiek bedrijven is kennelijk niet hun sterkste kant, want anders hadden zij van hun aanvankelijke ambitieuze opzet niet zoveel prijs gegeven bij het sluiten van het compromis waarvan dit boek het resultaat is.
Rob Erenstein
toon brouwer, jozef de vos, frank peeters, luk van den
dries, jaak van schoor, Tussen De Dronkaerd en Het Kouwe Kind. 150 jaar Nationael Tooneel, KNS, Het Toneelbuis, Ludion / Het Toneelhuis, Gent / Amsterdam / Antwerpen, 2003, 280 p.