voerige bronnenlijst, een personenregister en drie interessante bijlagen bevat. Die bijlagen omvatten een aantal brieven van Van Dale. Deze geven een idee van zijn stijve, plechtstatige en conventionele schrijfstijl, maar ook van zijn contacten met taalgenoten uit Noord en Zuid. Zijn leven lang heeft hij veel belangstelling getoond voor Vlaanderen. Zo was hij bijvoorbeeld betrokken bij de eerste fase van de Vlaamse Beweging. Interessant is dat de oudst bekende voorvader van Van Dale, een zeventiende-eeuwer, stamt uit het West-Vlaamse Meulebeke, een gemeente in de buurt van Roeselare, en dat hij zelf met zijn ouders enige tijd in Brugge en Eeklo heeft gewoond. Daar was zijn vader in militaire dienst. Ook komt de lezer uit een bijlage te weten hoe onvoorstelbaar veel Van Dale heeft gepubliceerd op allerlei gebied, maar toch vooral over taalkundige en geschiedkundige onderwerpen. In totaal schreef hij tweeëntwintig boeken en honderden artikelen. Zijn schoolboeken werden in heel Nederland gebruikt. Zijn belangrijkste historische verdienste voor Sluis was zijn publicatie Een blik op de stad Sluis en op de aanvang harer vestingwerken van 1382 tot 1587.
Een leven in woorden is een mooi uitgegeven en vaak interessant boek, maar inhoudelijk en compositorisch valt er wel wat op af te dingen. In vergelijking met andere publicaties, vooral van P. van Sterkenburg en E. Sanders, staat er over de man Van Dale en het stadje Sluis niet heel veel nieuws in. Van Driel preciseert, nuanceert, corrigeert, maar dit betreft alleen kleinigheden en omdat er niet al te veel historisch materiaal aanwezig was, heeft hij sommige irrelevante gegevens eindeloos uitgediept. We weten nu bijvoorbeeld allerlei zaken over de heer Van Dale (de lengte van zijn aangezicht, de vorm van zijn kin, de kleur van zijn ogen, zijn precieze lengte: een ‘el, zeven palm, twee duim en nul streep, oftewel 1.72’, enz.), over zijn vrouw, kinderen en vrienden; we kennen zelfs tot in detail de genealogie van de familie Van Dale. Dat een inleiding tot het boek ontbreekt, is een misser. Hierin had de schrijver minstens moeten aanduiden wat hij gaat bespreken, waarom hij dat doet en welke lezers hij op het oog heeft. Wel schrijft Van Driel in zijn nawoord dat hij een verantwoording van de opzet van zijn boek geeft aan het slot van het eerste hoofdstuk en volgens hem zit een verantwoording van de inhoud in de noten en in de bijlagen. Dit had helderder gekund.
Twee Nederlandse gemeenten maken aanspraak op de kwalificatie ‘meest Vlaamse stad van Nederland’: Sluis en Hulst. Beide liggen in Zeeuws-Vlaanderen. Het zijn historierijke grensstadjes. Het Oost-Zeeuws-Vlaamse Hulst wordt geassocieerd met de vos Reinaert, geen sympathieke deugniet en sluwe schelm, maar een schurkachtig en duivels beest uit het epos Van den vos Reinaerde (dertiende eeuw). Het West-Zeeuws-Vlaamse Sluis (Sluus in het dialect van de streek) brengen velen spontaan in verband met de woordenboekmaker Johan Hendrik van Dale. Zijn borstbeeld is nu te zien op de Wallen van zijn geboortestad en diverse zaken in Sluis (een straat, een school, de kleuterschool ‘De Vandaaltjes’ en een hotel) herinneren aan hem. Een scherpere karaktertegenstelling dan tussen de beruchte rekelvos en de befaamde Sluise bovenmeester en archivaris is niet denkbaar. Van Dale was tijdens zijn te korte leven - hij overleed op 44-jarige leeftijd aan de pokken - in zijn stad een geachte, geliefde man, op intellectueel gebied de vraagbaak en adviseur van velen. Hij was goedhartig, hulpvaardig, oprecht en bescheiden. Hij was bovendien een ongewoon harde werker: schrijven en studeren - hij behaalde als onderwijzer ook aktes voor Frans, wiskunde, Engels, Duits, natuurkunde en landbouwkunde - waren voor hem hét middel om zijn psychisch evenwicht te bewaren. Hij was namelijk een onzekere man, vol faalangst. Zijn leven lang heeft hij gesukkeld met zijn gezondheid. Pijnlijk verdriet in de gezinssfeer bleef hem ook niet bespaard: vier van zijn zeven kinderen heeft hij overleefd. Heel anders dan zijn vader, Abraham van Dale, had hij niets van een avonturier. Zijn vader was aanvankelijk koekbakker, daarna landmeter, vervolgens hulponderwijzer en ten slotte beroepsmilitair. Voor de zuidkust van Java stierf hij aan boord van een oorlogsvaartuig. Inmiddels dreef zijn vrouw een winkeltje op de Groote Markt in Sluis. Johan Hendrik was in hart en
nieren een Sluizenaar die, ondanks een enkel reisje onder meer naar Leiden, Rotterdam en Antwerpen, zijn geboortestad nauwelijks heeft verlaten. Wel heeft hij enige tijd serieus overwogen zich in Leiden te vestigen om medewerker te worden van het WNT. Om niet helemaal duidelijke redenen is dat niet doorgegaan.