De lezer is getuige van het ontstaan van dit verhaal, dat wordt geschreven door een depressieve schrijver die ter bestrijding van zijn mentale ongemak tevens aan een ‘ijlroman’ werkt: zonder nadenken en zonder terug te lezen, raast hij door op de tekstverwerker. Dit relaas ritselt van de abrupte overgangen en associatieve wendingen. Een bescheiden voorbeeld: ‘Er vloog een kramsvogel tegen het raam, die zich moddervet gegeten had aan appels. De laatste appelmoes vloog uit zijn bek en keel tegen het glas. Onbespoten, u moet de groenten van Hak hebben.
Het beest schokte twee-, driemaal en gaf de geest. Ongelukken zullen onder de onsterfelijken ook nog best voorkomen. Zou de tragiek toenemen?’ (p. 110)
‘IJlroman/Oubaan’ maakt duidelijk dat Oosterhoff wantrouwig staat tegenover de conventionele verhaalvorm, die immers geen recht doet aan de veelkantigheid van de werkelijkheid. Zelden geeft hij een interview, maar één van de schaarse keren dat hij er toch in toestemde, verwierp hij de verhaalopvattingen van Thomas Rosenboom, neergelegd in Aanvallend spel (2002). Een goed verhaal zou volgens deze auteur een sterke intrige moeten bezitten, gecentreerd rond een hoofdpersoon die iets nastreeft en daarbij door een fatale vergissing ten onder gaat. Oosterhoff verdedigt het proza zonder intrige, met een niet strevende hoofdfiguur en wijst in dit verband op geestverwanten als Marie Kessels en Nachoem Wijnberg. ‘Als je geconcentreerd kijkt, wordt alles mooi en interessant,’ beweert hij. (Trouw, 15 november 2002) Een uitspraak die een echo lijkt van het bekende gedicht ‘Ontdekking’ van K. Schippers: ‘Als je goed om / je heen kijkt / zie je dat alles / gekleurd is.’ Ook Schippers is een auteur die stelselmatig op een niet courante manier naar de werkelijkheid probeert te kijken, met dien verstande dat zijn wereld veel vriendelijker oogt dan die van Oosterhoff.
Schrijven volgens het stramien van Rosenboom bestempelt Oosterhoff in hetzelfde interview als ‘het eenvoudigste wat er is’. Hij beroept zich daarbij op zijn jarenlange ervaring als broodschrijver voor series met een vrouwelijk lezerspubliek, zoals ‘Mijn Geheim’. Ter illustratie vertelt hij het door hem geschreven verhaal na over een Engelse dame, die in drie episodes steeds dezelfde liefde van
Afb. 1, Christopher Wool, ‘Zonder titel’, 1995, email op aluminium, 213 × 152 cm © Galerie Max Hetzler, Berlijn.
haar leven ontmoet. De redactie van ‘Mijn Geheim’ vindt de afloop in eerste instantie te zoetsappig, reden waarom Oosterhoff een einde fabriceert met minder rozengeur.
Met dit verhaal, ‘Driemaal dezelfde, driemaal een ander’, opent Dans zonder vloer. De stijl is onmiskenbaar die van een damesverhaal: ‘Maar ik moet bekennen dat ik het heerlijk vond om tegen zijn brede borst te rusten. (...) Alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, vonden onze lippen elkaar.’ (p. 9) Na het suikerzoete slot van het verhaal deelt de schrijver in een cursief intermezzo mee dat het verhaal bestemd was voor ‘Mijn Geheim’ en dat een redactrice, van wie hij zich de naam niet herinnert, hem vroeg het einde te herschrijven, omdat het ‘onrealistisch goed’ afliep. Waarna ook het aangepaste slot volgt. Het valt de lezer van ‘Driemaal dezelfde, driemaal een ander’ niet licht zijn standpunt te bepalen. Oosterhoff offreert hem een stilistisch als zodanig herkenbaar damesverhaal in een bundel die door een literaire uitgeverij op de markt is gebracht. Daardoor wordt de vraag opgeworpen wat literatuur is. Het verhaal van de Engelse dame is een readymade. Maar er zijn meer vragen. Wordt het verhaal in de tweede versie literairder, doordat het onwaarschijnlijke slot is veranderd? Wordt het verhaal literair aanvaardbaar, doordat het fungeert binnen een raamvertelling, met een realistisch ogende