Bartókkenner Denijs Dille honderd jaar
Op 21 februari 2004 is priester en Bartókkenner Denijs Dille honderd jaar geworden. Bij het grote publiek is deze man onbekend. Toch was Dille, geboren in Aarschot, tussen 1935 en 1960 volop aanwezig in het Vlaamse culturele (vooral muzikale) leven. Daarna groeide hij uit tot een mondiale autoriteit inzake Béla Bartók. Dille is echter ook mediëvist en kenner van de oude Franse literatuur. Een derde aspect van zijn persoonlijkheid is zijn geloof en zijn trouw aan de rooms-katholieke kerk, die tijdens zijn leven grondige veranderingen heeft doorgemaakt.
De merkwaardigste fase in het leven van Denijs Dille begint in 1961. Toen aanvaardde hij de opdracht van het Hongaarse ministerie van Cultuur om het Béla Bartók-archief op poten te zetten en uit te bouwen. Hoe kwam een katholieke Vlaamse priester ertoe om, in volle Koude Oorlog, zo'n opdracht uit het communistische Hongarije te aanvaarden?
Na zijn priesterwijding in 1928 in Mechelen werd Dille benoemd tot humanioraleraar aan het Sint-Jan Berchmanscollege te Mol. Naast leraar was hij er dirigent van een jongenskoor, dat voornamelijk de Gregoriaanse gezangen in de wekelijkse hoogmis moest verzorgen. Af en toe luisterde het koor ook feestelijkheden en prijsuitdelingen op. Op het repertoire stond echter niet altijd het standaardwerk voor zulke gelegenheden. Op de prijsuitdelingen van 1930 en 1931 zette Dille respectievelijk werk van de avant-gardecomponisten Stravinsky, Liadov, Gretschaninov en ‘Le Bestiaire’ van Poulenc en Apollinaire op het programma. Zijn openheid van geest werd door velen niet op prijs gesteld. Waarom Stravinsky als het ook kon met Vlaamse componisten als Meulemans, Hullebroeck of Benoît? Ook het feit dat Dille geregeld meewerkte aan muziekprogramma's van de N.I.R. (het toenmalige Belgische radio-instituut), konden sommigen maar matig waarderen.
In 1936 werd Dille uit dat voor hem beklemmende klimaat bevrijd. Hij werd benoemd tot leraar Frans en notenleer op de katholieke normaal- en regentenschool in de Antwerpse Mutsaertstraat. In de cursus notenleer, een bijkomstig vak in het algemeen leerprogramma, verwerkte hij steeds meer ‘moderne’ elementen. Helemaal verwonderlijk was het dus niet dat Dille in 1937 een uitnodiging
Denijs Dille (o 1904).
kreeg van het Brusselse muziektijdschrift ‘La Sirène’ om een interview af te nemen van Béla Bartók, die toen op bezoek was in Brussel. Bartók, erg antiklerikaal, was niet erg ingenomen toen hij zag dat zijn interviewer een jonge priester in soutane was: ‘Was machen Sie hier?’. Dille hield echter aan en toonde met zijn vragen dat hij oprecht belangstelling had voor de Hongaarse volksmuziek, bron van Bartóks oeuvre. Het gesprek duurde ten slotte meer dan vier uur en vormde het beginpunt van een levendige correspondentie en nieuwe ontmoetingen tussen Dille en Bartók. Het was tevens de basis voor Dilles eerste Bartókboek uit 1939 en voor nieuwe bijdragen aan de muziekprogramma's van het N.I.R.
Ook na de Tweede Wereldoorlog verdiepte Dille zich verder in het werk van Bartók, die in 1945 in New York overleden was. In de jaren '50 trok hij in de zomervakanties naar het communistische Hongarije om er te zoeken naar alles wat van dichtbij of veraf met Bartók te maken had. Omdat Bartók en zijn familie niet alleen in het huidige Hongarije hadden geleefd, gingen zijn speurtochten ook naar Roemenië, Slovakije en Joegoslavië. Deze zoektochten brachten Dille in het bezit van gegevens die niemand anders bezat of kende. Maar zolang het archiveren niet systematisch en met overheidssteun kon gebeuren, dreigde die schat aan informatie verloren te gaan. Dat