Ons Erfdeel. Jaargang 47
(2004)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |||||||||||||||
‘Ik zal u geven wat u zoekt’
| |||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||
‘Gruwelzomer’, ‘beklemmend’, ‘afschuwelijk’: nog steeds zijn het dezelfde woorden die hun best doen om tekort te schieten ten aanzien van wat er werkelijk gebeurd is. Na meer dan zeven lange jaren, waarin Marc Dutroux in steeds andere gedaanten het nieuws haalde, was hij er allengs in geslaagd het nepstatuut van monster te verruilen voor de status van icoon. Het leek er voor de start van het proces op dat de media er alles aan deden om die ontwikkeling terug te schroeven. In de wandelgangen van de omroepen circuleerden verhalen over de wreedheden van de bende-Dutroux die ‘nooit openbaar gemaakt zullen worden’ omdat ze te schokkend zouden zijn. Met de reconstructiefoto's zou een mediahandeltje zijn opgezet: onder meer het Duitse weekblad Stern en het Franse Paris-Match planden een fotoreeks en zouden daar grof geld voor neergelegd hebben (60.000 euro). En de grootste Vlaamse commerciële zender VTM nam de beslissing om een vierdelige documentaire uit te zenden over de gebeurtenissen, met nadruk op de ontvoering en de opsluiting van ‘de meisjes’. Het beeld van Dutroux - geproduceerd door Dutroux, de slachtoffers, de nabestaanden, het gerecht, de journalisten, de commentatoren en de consumenten van de pers - zal in de loop van het proces opnieuw sterk worden bijgesteld. Eerder dan hoekig als een keldertrap, is het ondertussen warrig, wazig, overgedetermineerd: het effect van duizenden foto's die boven elkaar worden geplaatst. Dutroux is een opeenstapeling: monster, psychopaat, slachtoffer, bekende Belg, genie, verkrachter, sekssymbool, verdachte, brein, dader, handlanger. Ook als we inzoomen op het beeld van Dutroux in de Vlaamse literatuur en film van de laatste jaren, treedt dezelfde overlading op. In Tom Lanoyes monstertrilogie en in Jeroen Olyslaegers Open gelijk een mond bijvoorbeeld, duikt hij af en toe op, in min of meer herkenbare vorm, en draagt hij op zeer verschillende wijzen bij tot de plot. Deze boeken zijn maar twee voorbeelden van de vele manieren waarop Dutroux is doorgedrongen tot de verbeelding. Ook in films als Rob van Eycks Blue Belgium krijgt de figuur gestalte, en die vormgeving vult het beeld aan van de talloze non- of minder fictionele getuigenissen, krantenreportages, overzichtswerken. Zoals wel vaker in deze tijden van papier is er inmiddels een toren van teksten ontstaan. Koen Peeters' Acacialaan, Walter van den Broecks Verdwaalde post en zelfs Peter Verhelsts Tongkat hebben in meer of mindere mate te maken met het Belgische trauma. Ook in Hugo Claus' De geruchten waart een Dutroux rond.Ga naar eind(1) Als het gerechtelijk dossier honderdduizenden pagina's bevat, dan zal het corpus van alle niet-juridische stukken over Dutroux ondertussen al even onoverzichtelijk zijn, om dezelfde reden: niet zozeer omdat het een moeilijke materie betreft, maar omdat het materiaal al lang niet meer te verhapstukken valt. In dat corpus verschilt niet alleen de portrettering van Dutroux zelf. Het is vooral de manier waarop Dutroux in het verhaal wordt binnengebracht die | |||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||
interessant is: soms is hij bijzonder aanwezig (zoals in Blue Belgium), soms zijn de referenties eerder subtiel (De geruchten), soms zorgt zijn verhaal voor de hele plot. In weer andere gevallen is er ten hoogste sprake van een nevenintrige of is hij niet meer dan decor. Na een algemene beschouwing over Dutroux in de Vlaamse verbeelding, zal ik me op het einde van dit artikel richten op de genoemde werken van Lanoye en Olyslaegers, niet alleen omdat ik op die manier kort kan ingaan op de concrete mechanismen van de Dutroux-verbeelding, maar ook omdat deze boeken twee verschillende illustraties vormen van hoe de literaire verwerking van de zaak-Dutroux op een zeer uitgesproken wijze een beeld tracht te geven van de Belgische samenleving van vandaag. | |||||||||||||||
Dutroux als pars pro toto‘Een diagnose moet gesteld worden, de vinger moet op de wonde worden gelegd. Waar dit materiaal behoefte aan heeft is een subtiele aanpak, doorspekt met metaforen. Maar geen verdoezelende metaforen. Nee! Hoe moet ik het uitleggen...’Jerry's armen gaan heen en weer. Als deze romans en films naar het monster van Marcinelle kijken, dan kijkt het gediaboliseerde gezicht even eigenmachtig terug. Wie het heeft over de verbeelding van Marc Dutroux, zal zich niet kunnen beperken tot de producten (welk beeld wordt er van Dutroux naar voren geschoven?), maar moet het ook hebben over de productie (hoe worden de beelden gemaakt? Voor welke doeleinden worden de beelden ingezet?). Al snel blijkt dat Dutroux nooit zomaar Dutroux is: in de meeste werken is de kindermoordenaar een zinnebeeld voor la Belgique profonde. Profond als in een beerput, als in De Profundis, als in de putten in Sars-la-Buissière, Jumet en Marcinelle. Ik zal u geven wat u zoekt... Het beeld van een bestaand persoon in een roman zal zelden overeenkomen met de andere beelden die van hem of haar bestaan. Een goede roman of film zal altijd de karakters en de gebeurtenissen naar zijn hand zetten. Na speurwerk in honderden pagina's Vlaamse letterkunde, drie factionfilms (Blue Belgium, BalMasqué, Film 1)Ga naar eind(2) en een stapeltje non-fictiewerken (in de eerste plaats Fred Vandenbussches Meisjes verdwijnen niet zomaar. De zaak-Dutroux: het falen van de Belgische justitie en politie, vervolgens Kritische reflecties omtrent de zaak-Dutroux onder redactie van Chris Eliaerts en ten slotte de journalistieke verslagen van Mike de Mulder en Mark Morren in onder meer De zaak-Dutroux van a tot z), blijft minstens één veralgemenende hypothese overeind: wie schrijft over Dutroux, schrijft nooit alleen maar over Dutroux. Dutroux staat altijd ook voor wat er mis gaat in België, bij de politie, bij het gerecht, bij de media, bij de bevolking. Bij romans met Dutroux als inspiratie, personage, of zelfs maar als motief, gaat het niet zozeer over een individu dat uit de werkelijkheid wordt gehaald en | |||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||
dat door een auteur naar zijn hand wordt gezet, maar wel over een individu dat nog voor er één zin van het manuscript is geschreven, de hele maatschappij verbeeldt. Het eerstgenoemde procédé - reëel personage wordt uit werkelijkheid gelicht en al dan niet geretoucheerd in literair werk gemonteerd - is zonder meer klassiek en werd in talloze romans en films gebruikt. Ik denk bijvoorbeeld aan Claus' De verwondering, dat onder meer geïnspireerd is door de figuur van Verdinaso-leider Joris van Severen of E.L. Doctorows Ragtime, dat onder meer ontsnappingskunstenaar Harry Houdini in zijn plot verwerkt. Er zijn nog honderden andere voorbeelden. Bij Dutroux is de situatie echter geheel anders: nog vóór de auteur hem als personage of de naar hem genoemde affaire als pars pro toto kan inzetten om in zijn historische roman of social novel een veel breder portret van de maatschappij in zijn geheel te schilderen, wás Dutroux al een metonymie. Natuurlijk was Van Severen voor De verwondering ook al een symbool (van zwart Vlaanderen, van het Vlaams-nationalisme, enz.), maar zijn universaliseerbaarheid (of die van Harry Houdini) was beperkter, zeker in de tijd waarin De verwondering of Ragtime werden geschreven (decennia na de feiten). Ze vertolkten slechts één stem in een conflict of namen slechts een hoekje van het fresco in: naast het Verdinaso was er nog het verzet, de Hitlerjugend, de Belgische bevolking; naast Harry Houdini was er in het Amerika van het begin van de twintigste eeuw ook nog J.P. Morgan, Sigmund Freud en Henry Ford. Wie echter ‘Dutroux’ zegt, of ergens een kinderverkrachter-met-snor noemt, laat met dat woord een hele gemeenschap meeresoneren: Dutroux' bende, zó heet het, kon alleen zo succesvol zijn in België, dat apenland dat van duistere krachten aaneenhangt. En zo gaat de affaire fungeren als symbool voor het hele land. En zelfs voor meer dan het land: waar de hardwerkende gewone man zich aanvankelijk nog zelfgenoegzaam kan wentelen in zijn gewone-man-zijn door de ànder (voormalig minister van justitie Melchior WatheletGa naar eind(3), procureur-generaal Eliane LiekendaelGa naar eind(4), de rijkswacht, en wie al niet) met de vinger te wijzen, bekruipt ook die gewone man soms het gevoel dat hij zelf medeschuldig is. Als de affaire-Dutroux bewijst dat de Belgische staat in staat van ontbinding is, dan hebben de onderdanen van die staat ook een verantwoordelijkheid. De contouren van die verantwoordelijkheid zijn weliswaar moeilijk aan te geven, maar één ding is duidelijk: België is ook een zaak van de Belgen, alle Belgen. Werkelijk malafide nestbevuilers suggereren zelfs dat de naam Dutroux niet alleen de perceptie van politie, politiek of justitie besmet, maar dat de affaire ook de smerige waarheid onthult van het Belgische volk zelf. Het gesjoemel zou deel zijn van de volksaard. Zo wordt men pas Belg als men ooit in het zwart heeft gewerkt en daar met een zeker picaresk te noemen plezier op kan terugkijken. Als | |||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||
Louis XIV ooit zei ‘L'etat c'est moi’, dan is de Belg doortrokken van een soort mauvaise foi: ‘Dutroux, eest nous’. De auteurs, cineasten en zelfs de journalisten hebben dus niet te kiezen: zo moet een ander, veel beknopter boekje van Morren en De Mulder uit 1996 (De affaire-Dutroux. Van verdwenen meisjes tot de Witte Mars het noodgedwongen óók al hebben over het spaghetti-arrest, de laksheid van de politie bij de verdwijning van het Marokkaanse meisje Loubna Ben Aïssa en het aanvankelijk eerder sporadisch opduikende, maar uiteindelijk massaal gemobiliseerde ongenoegen van een bevolking die zijn loutering wil beleven tijdens de Witte Mars. Als een fictief verhaal over of met Dutroux altijd ook over België en zijn slordigheden, corruptie, wanbeleid enzoverder gaat, dan komt dat omdat Dutroux te belangrijk is geweest voor de contemporaine geschiedenis van België - wat hier betekent: te snel tot een te groot icoon is uitgegroeid - om hem te herleiden tot een schandvlek in een verder gezonde samenleving. En als de affaire het ooit - aan de cafétoog of in een gesprek in de wandelgangen van het Europese parlement - tot waarheid van België heeft kunnen schoppen, dan komt dat ook omdat Belgen maar al te graag lippendienst bewijzen aan een travestie van een waarheidsbegrip: de aletheia, de waarheidals-onverborgenheid. Dit betekent in het zelfverklaarde Sicilië-aan-deNoordzee dat iemands waarheid pas écht aan het licht komt als zijn schuld wordt bewezen. Een onschuldige is iemand die niet goed werd onderzocht. Onschuld is een opgeschort oordeel in afwachting van de waarheid. | |||||||||||||||
De‘social novel’ DutrouxDit land is een tekenfilm. Ik zal u geven wat u zoekt... Een en ander stelt een seismografisch auteur die het zo nodig over het België van de late jaren negentig wil hebben voor grote problemen. Een personage dat de woorden ‘tot op het bot’ al was het maar terloops, in deze Zeitgeistromans uitspreekt - en reken maar dat dat gebeurt - zet meteen een hele associatieketting in gang, die er bijvoorbeeld zo kan uitzien: ‘tot op het bot’ -‘onderzoek zaak-Dutroux’ - ‘professionele fouten’ - ‘professioneel gesjoemel, ja’ - ‘bescherming’ - ‘verrotting’ - ‘meer verrotting’ - ‘het land, het is om zeep’. Associaties kunnen vele vormen aannemen en dit is dus maar één mogelijkheid; maar hoe grillig de weg ernaartoe ook moge zijn, de bestemming zal zeker in de tweede helft van 1996 vaak ‘de Belgische ziekte’ of ‘malaise’ heten. In Jeroen Olyslaegers' Open gelijk een mond zet het motto uit Boons De paradijsvogel de toon: ‘[...] Men vreest een labyrint te betreden waaruit men niet zal terugkeren zonder korsten vuil, beroofd van persoonlijk bezit, en besmet door nog naamloze ziekten.’. De flaptekst van het eerste deel van | |||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||
Tom Lanoyes trilogie over Katrien Deschryver is nog explicieter: ‘Vanuit [...] Zuid-Frankrijk trekt ze samen met de lezer terug naar haar geboortegrond en ontdekt wat ze voorheen nooit zag: een uiteenvallend land in het hart van Europa. Verziekt door zwijgzaamheid, verrot door gesjoemel, bedorven door hypocrisie. Maar ook gedrenkt in eindeloze treurigheid en bevolkt met menig mens van goede wil...’ Na honderden bladzijden monstertrilogie wordt duidelijk dat Lanoye het toch eigenlijk vooral over de corruptie en het gesjoemel wil hebben. Als er al mensen van goede wil zijn (de drie tantes, kolonel Chevalier-De Vilder, Hannah Gramadil, Katriens broer Bruno?) dan heeft hij vooral als doel te illustreren dat goede bedoelingen niet genoeg zijn, en niet zelden catastrofes inleiden. De allereerste, nog zeer vage, verwijzing naar de zaak-Dutroux in de monstertrilogie komt er na een twaalftal tekstpagina's van het eerste boek, Het goddelijke monster. Katrien heeft de Academie voor Schone Kunsten in de as gelegd en de nietsvermoedende korpscommandant van de brandweer brengt haar een glas water ‘en begon reeds na vijf minuten over zijn dochtertje te vertellen. Spoorloos verdwenen op haar tiende.’ Wanneer de oom van Katrien, Leo Deschryver, wordt geïntroduceerd als een West-Vlaams zaakvoerder ‘aan de top van de tapis-plain in Europa’Ga naar eind(5), komen de eerste onfrisse links, het eerste zwartgeld, de eerste corrumperende machtsconcentraties naar boven. Zijn broer, Katriens vader Herman, was de voormalige rechterhand van de premier. De gesprekken tussen Leo en Herman Deschryver symboliseren de faliekante verweving van economie en politiek, maar geven ook zeer direct het verhaal van Dutroux weer. In het midden van Het goddelijke monster brengt de grove Leo de verfijnde Herman goed nieuws. De zaak-Dutroux zal de aandacht van Katriens moord op haar man afhouden: ‘Er is een Waalse klootzak opgepakt die, samen met zijn vrouw, een serie kinderen misbruikt heeft en vermoord. Op video gezet en alles. Meiskes van een jaar of zeven, acht. [...] De magistraten schijten bagger, Herman. Die Waalse klootzak was niet aan zijn proefstuk. Hij was vervroegd vrijgelaten, hij is nooit fatsoenlijk gevolgd, er is met zijn dossier gefoefeld. [...] Er zouden hoge piefen tussen zitten, er wordt gesproken van bescherming, tot en met protectie uit kringen rond het Hof.’ In het tweede deel, Zwarte tranen, is er meer van hetzelfde, alleen erger: ‘Hier zijn alle beerputten veranderd in vulkanen. Katrientje heeft niet alleen haar vent z'n kop aan gruzelementen geschoten maar heel ons land erbij’, zegt Leo in een ander gesprek met zijn broer. Bovendien wordt bijna het volledige eindspel van dat deel ingenomen door de Witte Mars, zo'n vijftig bladzijden lang. In Boze tongen, het afsluitende deel van de trilogie, zijn de verwijzingen naar de zaak-Dutroux weer minder frequent, al bevat het nog een lange scène waarin het bezoek van ex-judocoach en senator Jean-Marie Dedecker aan de gevangen Dutroux nagespeeld wordt.Ga naar eind(6) | |||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||
Zoals de citaten al suggereren, holt Lanoye bij momenten op nogal groteske wijze de recente geschiedenis achterna. Hij laat de metonymie Dutroux, net als de metonymieën jan de Clerck, Leo DelcroixGa naar eind(7) of AgustaGa naar eind(8) ongestoord hun clichématig, universaliserend werk doen. Zijn trilogie laat zich dan ook lezen als een eendimensionale kritiek op la Belgique profonde. En wellicht is het woord ‘kritiek’ zelfs al te complimenteus, omdat dit een eigenzinnige analyse impliceert die het boek ten enenmale ontbreekt. Zijn personages zitten zo opzichtig naar een symboolfunctie te hengelen dat ze niet echt tot leven komen. In de monster-allegorie zijn de personages niet écht tapijtenboer, grootbankier of verzekeringsmakelaar: elke lezer beseft dat ze in feite slechts woordvoerder zijn. Olyslaegers kiest dan weer voor een verhaal over the day after in ‘horrorshow België’ (flaptekst). Ook bij hem witte ballonnen, bezette justitiepaleizen, Neufchâteau, ‘een niet onaardige betoging in het hart van dit vervloekte land’ en uiteindelijk ook Snorrenman. De radio blèrt: ‘... na onderzoek bleken de beenderen van dierlijke oorsprong te zijn. Het onderzoeksteam weigert commentaar...’ Een nieuwe tv-show, Stemmen op straat, wordt aldus ingeleid: ‘Het is nog niet gedaan. Dit land zal dingen zien die het nog nooit heeft gezien. Dit land zal in zijn voegen kraken. De afschuw zal zijn haat voeden, maar zijn pijn zal uitmonden in loutering. Witte bloemen van gerechtigheid zullen bloeien op de graven van de slachtoffers [...]’. Waar Lanoyes reality-mechanismen nogal grove omzettingen van de werkelijkheid naar de roman laten zien, pakt Olyslaegers het iets intelligenter aan. Open gelijk een mond bevat verschillende verhaallijnen die weliswaar vaak óók eenvoudigweg naast de gebeurtenissen van de zaak-Dutroux geplaatst kunnen worden. Zo is er bijvoorbeeld een lookalike van Paul Marchal - de vader van het door Dutroux ontvoerde meisje An -, die verteerd wordt door zijn verdriet om zijn verdwenen dochter: hij richt een vzw op die ‘Waakzaamheid’ heet en bijt journalisten toe dat er toch iemand moet zijn ‘die zijn mond opentrekt over de ontstellende incompetentie die er in dit land heerst.’Ga naar eind(9) Maar de technieken van Olyslaegers verschillen op twee cruciale vlakken van die van Lanoye. Ten eerste zijn de verschuivingen, die bij Lanoye in vergelijking met de realiteit soms echt minimaal zijn, bij Olyslaegers een stuk ingrijpender en staan die in functie van de complexe plot die hij uitzet, zodat zijn verhaal autonomer en in één moeite door ook geloofwaardiger wordt. Ten tweede betrekt Olyslaegers zichzelf in de plot (onder meer door een personage Jeroen Olyslaegers te noemen) en maakt hij verschillende alter ego's van de verteller medeplichtig aan misdaden, gesjoemel, of gewoonweg stom geknoei. Dat relativeert niet alleen het moraliserende vingertje, het bemoeilijkt ook de al te platte veralgemenende interpretatie van Dutroux als pars pro toto van de Belgische misère. | |||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||
Vinden en zoekenIk zal u geven wat u zoekt... Het zijn de woorden van Dutroux die, na dagenen nachtenlange ondervragingen, de speurders naar de avenue de Philippeville in Marcinelle leidt, waar achter een metalen kast een toegang verschijnt tot een vochtige kelderruimte met daarin Laetitia Delhez en Sabine Dardenne. Dat Dutroux in Vlaamse fictie een algehele Belgische malaise zou symboliseren was onvermijdelijk, aangezien hij dat al lang deed in het collectieve geheugen van het Belgische volk. Niettemin kunnen schrijvers op vele manieren met het personage en de naar hem vernoemde affaire omgaan. Tom Lanoyes monstertrilogie geeft de lezer wat hij zoekt en de lezer zal dan ook niet veel nieuws vinden. Ze biedt weinig verrassende verbeeldingen van de zaak-België. Het valt te vrezen dat de honderden pagina's amper meer zijn geweest dan zijn hoogstpersoonlijke Witte Mars: nuttig voor het individu in kwestie, maar met weinig zeggingskracht voor alle anderen. Jeroen Olyslaegers' Open gelijk een mond is dan weer meer als Dutroux zelf: de roman lijkt aanvankelijk óók te geven wat de lezer zoekt - hij begint met een schriftje, als was het een Atoma-schrift uit een van de laden van Leo Delcroix. Maar de aanwijzingen van de verteller zetten hem steeds weer op het verkeerde spoor. Uiteindelijk zal dit Olyslaegers in staat stellen minder foto's van de werkelijkheid te tonen, maar wel met een hogere resolutie. Een scherpere analyse, met meer effect. Wellicht zal de toekomst betere romans en films met en over Dutroux brengen. Als ik het amper over Blue Belgium heb gehad, komt dat vooral omdat het een van de slechtste films is die ik in de laatste tien jaar heb gezien. Wat afstand zal een en ander in perspectief kunnen plaatsen, en zal ook de druk verminderen om de realiteit zo expliciet op de huid te zitten. Het produceren van half-fictionele ‘beklemmende impressies van die afschuwelijke tijd’ is meer een taak voor op kijkcijfers beluste documentairemakers dan voor een schrijver van het formaat van Lanoye. Hij is in staat ons te geven wat we niet zoeken, maar in zijn trilogie laat hij het na. Alleen als het gevondene het verwachtingspatroon van de zoektocht overstijgt, kunnen inzicht en schoonheid ontstaan. | |||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||
Boeken
Zie ook: aad nuis, ‘De monstertrilogie van Tom Lanoye’ in Ons Erfdeel, jg. 46 (2003), nr. 1, pp. 121-123 en, over Open gelijk een mond van Jeroen Olyslaegers, hugo bousset, ‘Over België, anus mundi’, in Ons Erfdeel, jg. 43 (2000), nr. 3, pp. 436-437. | |||||||||||||||
Films
Zie ook: wim de poorter, ‘De bende in close-up’, in Ons Erfdeel, jg. 41 (1998), nr. 4, pp. 603-604 (over Bal Masqué) en ‘Twee filmdebuten’, in Ons Erfdeel, jg. 42 (1999), nr. 5, pp. 771-773 (o.a. over Film 1). |
|