| |
| |
| |
Afb. 1, Karin Arink, ‘X-pose (yourself to me)’, 2001, 2m90 × 1m60, met nep-leerlaagje gecoat textiel, hout, collectie artotheek Schiedam © Galerie Tanya Rumpff Haarlem.
| |
| |
| |
Het hart ontbrekend
Over het werk van Karin Arink
Jurriaan Benschop
werd geboren in 1963. Werkt als conservator tentoonstellingen voor de Stadsgalerij in Heerlen en is hoofdredacteur van ‘Kastalia’, podium voor schrijvers en kunstenaars. Schrijft over kunst.
Adres: Postbus 92077, NL-1090 AB Amsterdam
‘Lijf ben ik geheel en al, en niets buiten dat;
en ziel is slechts een woord voor een iets aan het lijf.’
Friedrich Nietzsche
Aanvankelijk dacht Karin Arink (o 1967) dat zij in taal haar voorland had gevonden. Woorden leken bij uitstek de bouwstenen om haar plek in het leven af te bakenen en vorm te geven. In een werk dat ze op de kunstacademie maakte, lijkt dit ook te functioneren: op de achterkant van een blouse borduurde ze in geduldige letters een tekst van tweeëndertig zinnen waarin ze een (denkbeeldige) geliefde aanspreekt. ‘Soliciting’ is een soort aanzoek in bezwerende zinnen. ‘Do not depend on me’, valt er te lezen, ‘respect me / criticize my art / make me feel special / make me feel normal / shock my arrogance / trust my body...’. Hoewel de kunstenaar met deze woorden een levend beeld wist op te roepen van een verhouding, bleek taal voor haar toch vol valkuilen te zitten. Woorden konden onbedoeld - als een mes te scherp - door de ziel snijden. Met gelijke woorden bleek het bovendien mogelijk om twee verschillende kanten op te wijzen. Eenduidig was taal allerminst.
De kunstenaar zocht daarom een ander materiaal en vond dit in de lichaamsvorm. Het lichaam leek stabiel en betrouwbaar. Het was een model om de verhouding met de werkelijkheid in vorm te geven. Hoe besta ik en waar houd ik op individu te zijn? Waar word ik één met anderen? Dit soort vragen vormde de voedingsbodem van het werk. Overigens was met deze wending tot het lijf niet alles opgelost; feitelijk markeerde het slechts een begin van een veelvormig oeuvre dat nog volop in ontwikkeling is. Want ook het lichaam bleek vertakt en, bij nader onderzoek, verre van eenduidig. Tot op de dag van vandaag biedt het de kunstenaar materiaal voor wat, in haar eigen woorden, ‘een onderzoek naar het domein van “het zelf” zou kunnen zijn’.
| |
| |
Afb. 2, Karin Arink, ‘pose position’foto (‘pose’, 1992, bij de opening van het modeseizoen in Parijs in 1997), afmetingen variabel © Galerie Tanya Rumpff Haarlem.
Karin Arink onderzoekt het menselijk bestaan vanuit de beleving van het lichaam. Dat geldt voor haar beelden in klei en textiel, maar ook voor de tekeningen en het fotografisch werk van recentere datum, eigenlijk voor al het werk dat door de jaren in verschillende media is gemaakt. In lichaamsvormen wordt de grens afgetast tussen het individuele en het publieke bestaan. Tussen het eigen domein en dat van de ander, het eigen domein en dat met de ander. Heel expliciet gebeurt dat in de tekening ‘claw - I exist there where you touch me’ uit 2002. (afb. 6) De vrouw krijgt vorm door de vele handen die haar aanraken, haar gezicht wordt zelfs alleen maar zichtbaar door de aanraking van een ander. Vingers zijn ogen, handen vormen de mond.
Steeds gaat het over de mens, over menselijke houdingen, hoewel het nooit ten volle een figuratieve sculptuur is te noemen. Zo blijkt het ontbreken van een hoofd een efficiënt middel om in het beeld korte metten te maken met al te individuele trekken. Meer dan mensen zelf zijn het beelden van het menselijke, van houdingen, van een bestaanswijze. Een kledingstuk waar ooit een lijf in zat. Afdrukken en sporen van iemand die geweest is of zou kunnen zijn.
Lelijk en mooi struikelen over elkaar heen in deze beelden, samen met vitaliteit en verval. In ‘Arching’ en ‘Infante’ bijvoorbeeld, twee porseleinen sculpturen uit 1994, zijn de vormen barok en weelderig. Als dit mensen zijn, zijn het wel erg uitbundig gevormde schepsels, misbaksels bijna. Maar tegelijk
| |
| |
Afb. 3, Karin Arink, ‘tweeen’,1996, ongeveer 2m10 × 60 cm × 50 cm, gebakken klei met terra sigilata, collectie Artimo Amsterdam, gemaakt in het EKWC Den Bosch © Galerie Tanya Rumpff Haarlem.
zijn het ook hoogbaksels, zo bloemrijk als ze zijn uitgegroeid. Ze hebben iets dierlijks bovendien, een instinctieve schoonheid blaast hen leven in.
Het werk van Karin Arink stond voor het eerst in de schijnwerpers tijdens de Prix de Rome-tentoonstelling van 1992, in het voormalige Museum Fodor in Amsterdam. Aan de muur hing een torso van satijn - armen als vleugels, de borst vooruit - ‘Nike’ genaamd, de personificatie van de overwinning. De stof was zodanig gemodelleerd dat het kledingstuk de vorm van een fier lichaam liet zien. Maar er was geen lichaam, het was een lege vorm; een vorm zonder inhoud die desondanks een inhoud bleek op te roepen. Op de krakende vloer van het oude grachtenpand stonden nog enkele beelden. Of lagen ze daar? Dat leek per beeld te verschillen. Knielen, zitten, buigen of liggen, de beelden deden alles wat ook mensen doen.
Er waren beelden die in vorm de klassieke beeldhouwkunst volgden, maar waar een eigentijdse rilling doorheen liep. Niet alleen gladde, gepolijste huid in steen of gebalanceerde schoonheid, maar ook de rimpels, ook de moeite, ook de rug die buigt omdat hij zwaarte voelt. Het was een gekerfde schoonheid die hier te zien was.
Als dit werk inderdaad wordt opgevat als een zoektocht naar het zelf, dan moet worden geconcludeerd dat het zelf steeds in een andere gedaante schuilt. We zien een kledingstuk, een afgietsel of een contour, zoals een politietekening
| |
| |
Afb. 4, Karin Arink, ‘Claiming space (for feeding you)’, 2001, ongeveer 1m85 × 1m50, gesneden plakfolie, collectie Lampe-Plompen © Galerie Tanya Rumpff Haarlem.
een verdwenen lichaam op de grond markeert. Het zelf zelf laat zich niet afbeelden, zo lijkt de implicatie. Het is een onzichtbaar iets aan het lijf. Intussen is dit onzichtbare zelf in het werk toch zeer present, als een kloppend hart dat zich steeds onder een andere huid of jurk verbergt. Soms is er maar een dun folie voor nodig, de suggestie van een lijf, zoals in ‘Claiming space (for feeding you)’ uit 2001. (afb. 4)
In deze en andere beelden wordt duidelijk waarom Karin Arink met taal alleen niet uit de voeten kon. Wat zij in vorm aanwezig maakt, laat zich in taal zo specifiek niet vangen; niet werkelijk, want niet lijfelijk genoeg. Of taal zou de beweeglijkheid van een danser moeten bezitten, de kwetsbaarheid van een kind dat op zijn rug ligt, de stilte van een lichaam dat zijn laatste adem liet. Alleen de taal van een dichter zou daaraan kunnen tippen.
| |
Ongewenste intimiteiten?
Esther Dansma publiceerde in 1990 een serie gedichten die gaat over het verlies van een pasgeboren kind. De bundel Bloem, steen opent als volgt:
Ik hul haar in weefsels van woorden,
ik wil dat ze ademt van taal,
ik schrijf iedereen aan; ik wil
geen klank onaangeraakt door haar
| |
| |
Wat opvalt, is hoe lichaam en taal in deze bundel met elkaar zijn verstrengeld. Bloem, steen is een uiterste poging om de beleving van een bijna eigen dood in taal te vatten. Het is alsof een lichaam in tweeën wordt gedeeld. Iemand ziet een leven dat zij voorbereidde in haar voetspoor verdwijnen, nog voor het tot wasdom kon komen. Wat ervan rest, is dood leven op papier. Het hoofd splijtend. Het hart ontbrekend. ‘Ze is dichtgegaan / tot het onherroepelijk / bestaan van stenen.’
De poëzie van Esther Dansma leert dat je met taal toch zeer dicht op de huid kunt komen - zelfs onderhuids kunt gaan. Dat er een punt is waar taal en lichaam nauwelijks te scheiden zijn. Ook bij Karin Arink wordt dit convergentiepunt van (talige) gedachte en ervaring opgezocht. Alleen het vertrekpunt ligt anders. De kunstenaar schept uit dode materie beelden waar toch leven in zit. De schrijver schept levende taal waarin ‘onder gewelven van been’ een kind wordt begraven.
De vraag die bij verschijning van Dansma's bundel door de kritiek werd gesteld, laat zich ook stellen bij Arinks werk. Hoe persoonlijk kun je worden in een publiek werk? Waar ligt de grens van wat gezien wil worden, gezegd kan worden? Hoe binnenstebuiten kun je zijn in het publieke domein? Er zijn mensen die vinden dat het werk van Arink te persoonlijk is, te dicht bij het ‘ik’ blijft. De vraag is aan wie dat ligt. Is de kunstenaar er niet in geslaagd genoeg afstand te nemen? Of komt de kijker in verzet omdat die zich op de huid gezeten voelt en ervaart hij het werk als een ongewenste intimiteit?
De vraag is daarmee ook in hoeverre de kunstenaar zichzelf is, als ze model staat voor haar werk. Een vraag die je evenzeer de dichter kunt stellen die over een verloren kind schrijft. Hoe persoonlijk is de dood die we ervaren? En hoe hard moet daarover gezwegen worden, verborgen, geveinsd? Hoe soft en intiem mag kunst eigenlijk zijn? Esther Dansma noemt haar poging om de dood van een eigen kind in kaart te brengen een onmogelijke, maar ziet daarin geen reden om ervan af te zien. Het gaat haar om het stellen van de vragen, om woorden waaruit ze ‘kortstondige beeldhouwwerkjes’ optrekt. Haar poging brengt een taal die nog lijkt vast te zitten aan de streng van haar schepper.
Ook Karin Arink wijst op de onmogelijkheid van haar streven om het zelf af te bakenen. Het zelf is nooit af, en is dus ook niet in een enkel of ultiem beeld te vatten. ‘In plaats van een omlijnd domein dat ik het mijne kan noemen,’ schreef de kunstenaar, ‘besta ik als een kluwen van invloeden en ervaringen, die nauwelijks controleerbaar of kenbaar is... Maar ik maak me geen zorgen. Al mijn onderzoeken in deze kluwen, waar de dingen die ik maak een resultaat van zijn, vormen samen mijn “zelf”.’
| |
Anatomische les
Iemand zei: ‘Het werk van Karin doet altijd ergens pijn.’ Dit nu moet een reden zijn dat sommigen ervan weglopen en anderen er naartoe worden
| |
| |
Afb. 5, ‘cutdresscutphoto (purple)’, 2000, 155 × 105 cm, opengesneden foto, diverse collecties - Foto Gert Jan van Rooij / © Galerie Tanya Rumpff Haarlem.
getrokken. Niet alles wat het lichaam toont of voelt is aangenaam en mededeelzaam. Daar komt bij dat het museum geen ziekenhuis of mortuarium is waar het lijf in al zijn kwetsbaarheid te kijk ligt. Toch zou het onzin zijn te beweren dat er pijn bestaat, of een andere fysieke ervaring, die niet ook in een kunstwerk zijn weg kan vinden. Sommige ervaringen kunnen zelfs alleen in een kunstwerk worden uitgedrukt.
Het werk van Karin Arink sluit aan bij een expressionistische traditie. Het gaat om kunst die aan de buitenkant van het lijf de innerlijke beleving tracht op te tekenen. De scheiding tussen buiten- en binnenkant van het lijf wordt daarin overbrugd. En de enkele figuur staat model voor een veel bredere menselijke conditie.
Vertrekkend vanuit de expressionistische traditie vindt Karin Arink nieuwe, eigentijdse vormen. Nieuwe loten aan een boom die al stevig staat. In relatie tot de huidige beeldcultuur onderscheidt het werk zich bovendien door op een andere golflengte te zenden dan de vele lichaamsbeelden die de mens tot consumptie willen bewegen, beelden die iets van je moeten. Op zich is het al een prestatie een niche te vinden in het rijkgevulde schap van lichaamsbeelden. Een beeld van Karin Arink is meer dan een schoonheid die cool of juist hot wil zijn. In H-Elle uit 2000 grijpt de kunstenaar letterlijk naar een van de lifestylebladen die op dat soort gevoelens inspelen. De foto van
| |
| |
een gracieuze vrouw die een paarse jurk toont, afkomstig uit Elle, werd ingesneden. Het hoofd maakt zich los van de romp, en kan worden ‘omgeslagen’. Een zoet beeld krijgt in zichzelf een gevaarlijke pendant.
Bij Karin Arink kun je vermoeden dat het huidige lichaamsideaal een rol speelt, als een achtergrond waartegen haar beelden zich aftekenen. Want elke kunstenaar leeft met de specifieke conventies van zijn tijd. Genoemd ideaalbeeld lijkt steeds op andere wijze in dialoog te worden gebracht met de eigen waarneming en ervaring van het lichaam. Het hoeft niet alleen mooi te zijn, zo lijken haar beelden te zeggen, het moet ook kloppen met wat je voelt, denkt en ziet. De kunstenaar breekt met beelden die louter inspelen op het verlangen om het lijf van een ander te hebben, de perfecte lichaamslijn, de eeuwige jeugd, de dood ontkennend. Want het gaat erom te worden wie je toch al bent. Het gaat, andermaal, om het zelf. En dat vraagt keer op keer om nieuwe beelden, omdat de mens steeds ook een ander wordt en van huid verandert. ‘Leven is scheiden van degene die we waren om op te gaan in degene die we moeten worden, een altijd vreemde toekomst,’ schreef Octavio Paz, en van dat besef lijkt dit werk doortrokken.
Waar de klei- en textielbeelden zich met de houding van het lichaam, de vezels, de spieren, de torsie bezighouden, verschijnt er later werk waarin de kunstenaar zichzelf fotografisch portretteert. (afb. 5) Ze komt daarmee dichterbij, want zelf in beeld, maar het medium lijkt meer distantie te brengen. Want een foto is toch vooral een afbeelding - een buitenkant. En een huid zien, op de foto, is nog geen huid voelen. Het ontbeert de tastzin van een beeldhouwwerk van klei of textiel. Of van een echt lijf. Toch weet de kunstenaar deze distantie te doorbreken.
Met beheerste hand wordt het gladde oppervlak van grote kleurenprints ingesneden. Het lichaam wordt gefileerd en van de beschermende huid beroofd. Het mes fungeert hier als potlood dat het lijf opdeelt in stroken. Het lijf toont zich zowel gewond als met krullen versierd - geopend en transparant. Zo krijgen ook deze foto's hun fysieke bestaanswijze. Ze verenigen het gladde met het geschondene, de buitenkant met het binnenleven, het beeld met de beleving.
De paradox van Arinks werk is dat het lichaam wordt aangetast en dat juist daardoor een integraal mensbeeld verschijnt. Een reëler beeld dan menig modepop: confuus, krachtig, kwetsbaar en ook leeg als het leven zelf.
Wie zo dicht op het lijf werkt, kan de dood niet uit beeld weren. Wie levenloze lichamen op de grond legt, of het leven in een gespannen pose bevriest, wie het lijf uit een kledingstuk laat verdwijnen - is diegene niet eenvoudig een boodschapper van de dood? Wil de kunstenaar ons laten gedenken dat wij sterfelijk zijn, dat ons trotse lichaam tot as zal wederkeren?
| |
| |
Afb. 6, Karin Arink, ‘claw - I exist there where you touch me’, 2002, 38 × 28 cm, ballpoint op papier, particuliere collectie © Galerie Tanya Rumpff Haarlem.
Zij wekt niet de indruk zo expliciet een boodschap te willen brengen. Meer dan een moraal of verhaal toont zij een reeks houdingen en ervaringen. Als een reeks duurzame momenten. Duidelijk is wel dat het werk zonder bewustzijn van vergankelijkheid zijn lading zou missen. Het lichaam is hier een verstrengeling van tijdloze pracht en sterfelijkheid. Juist het samenballen daarvan geeft de beelden kracht en maakt ze meerduidig, zoals in de oude schilderkunst het beeld van de kruisiging een uitgelezen moment bood om de dramatische spanning tussen leven en dood op te voeren. De anatomische les van Karin Arink lijkt nog lang niet afgelopen.
| |
Noten
Karin Arink wordt vertegenwoordigd door Galerie Tanya Rumpff inHaarlem.
Het citaat van Nietzsche komt uit de redevoering ‘Van de lijfsverachters’ in Aldus sprak Zarathoestra, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 1985.
De twee fragmenten van Esther Dansma komen uit Bloem, steen, De Appelbloesem Pers, Amsterdam, 1997.
Het citaat van Karin Arink komt uit de introductie van het boek Karin Arink, Inlet, Artimo, Breda, 1997. Dit boek geeft een overzicht van werken en bronnen van de kunstenaar.
De kunstenaarsbijdrage H-Elle van Karin Arink werd gepubliceerd in tijdschrift Kastalia (nr. 3, 2000) in combinatie met de tekst ‘Ik besta daar waar jij mij aanraakt’.
Het citaat van Octavio Paz komt uit Het labyrint der eenzaamheid, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1990.
Werk van Karin Arink zal te zien zijn op de tentoonstelling ‘Het Gebaar’ in het Museum Beelden aan Zee, Harteveltstraat 1, NL-2586 EL Scheveningen. De tentoontelling is te bezoeken van 14 mei tot en met 26 september 2004. Meer informatie: +31 (0)70 358.58.57.
|
|