Ons Erfdeel. Jaargang 47
(2004)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 202]
| ||||||
John Cleese als Basil Fawlty, Connie Booth als Polly Sherman en Andrew Sachs als Manuel in ‘Fawlty Towers’ © BBC.
| ||||||
[pagina 203]
| ||||||
Holiday Inn of Fawlty Towers?
| ||||||
[pagina 204]
| ||||||
rennen serieus verschillende disciplines zijn (volgens sommigen zelfs essentieel strijdige takken van sport). Dat neemt niet weg dat in de triatlon een sporter van deze drie markten thuis moet zijn. In de triatlon vormen ze een eenheid, al zijn ze zeer verschillend. | ||||||
Tweede identiteitWat ik wél bedoel als ik zeg dat de neerlandistiek geen hecht gezin is, is dat de verschillende onderdelen qua onderzoeksdiscipline zeer sterk uiteenlopen en dat de beoefenaren hun identiteit ontlenen aan die verschillende disciplines en op zijn best in tweede instantie, en alleen als dat zo te pas komt, het paspoort van de neerlandistiek gebruiken. Zo zitten neerlandici-letterkundigen en -taalkundigen overal in Nederland in verschillende onderzoeksinstituten en verschillende onderzoekscholen. Zij publiceren in verschillende tijdschriften en functioneren in volkomen verschillende circuits van onderzoekers. Er is daarbij op zijn minst een tweedeling: letterkunde aan de ene kant tegenover taalkunde en taalbeheersing aan de andere kant. In de praktijk zijn er aan deze twee zijden ook weer zulke verschillen, dat zelfs de gedachte dat je over twee zijden durft te spreken - ik durf dat wel - door sommigen al als een belediging van de eigen subdiscipline wordt gezien: men heeft immers zijn eigen tijdschrift, het eigen nationale en ook internationale congres, et cetera. Dat geldt voor de gecompliceerde verhouding tussen taalkunde en taalbeheersing, maar al evenzeer voor de letterkunde. Aan de verhouding taalkunde-taalbeheersing brand ik mij hier liever niet (men zie bijvoorbeeld de discussie in Nederlandse taalkunde tussen Verkuyl enerzijds en Holleman en Schilperoord anderzijds). Daarom nu een voorbeeld uit de letterkunde. Dat heeft ook het voordeel dat ik althans nog even kan doorgaan voor een echte, allround-neerlandicus. De opvatting dat letterkunde contextgebonden dient te zijn, heeft de Nederlandse letterkunde verbreed tot Nederlandse cultuurkunde. Om die verbreding menselijkerwijs enigszins behapbaar te maken is de trend van de periodisering verstevigd. De neerlandicus-renaissancist heeft vervolgens meer te maken met een historicus dan met een neerlandicus-mediëvist. Inderdaad afficheren de betrokken onderzoekers zich vervolgens in eerste instantie als renaissancist, mediëvist enzovoort. Mijn collega Herman Pleij is formeel hoogleraar Historische Nederlandse letterkunde. Hij is ook, zoals dat tegenwoordig heet, een BN'er (voor de niet-ingevoerden: bekende Nederlander). In die hoedanigheid wordt hij op verschillende wijzen geïntroduceerd. Hij is nooit hoogleraar Historische Nederlandse letterkunde, laat staan neerlandicus. Wel: professor, mediëvist, cultuurdeskundige, cultuurhistoricus, historicus en schrijver! Mijn andere letterkundige collega, Marita Mathijsen, is formeel hoogleraar Moderne Nederlandse letterkunde. Zij publiceerde onlangs de De gemaskerde eeuw, een boek waarin de | ||||||
[pagina 205]
| ||||||
negentiende-eeuwse letterkunde hooguit een van de middelen is om haar doel te bereiken, namelijk inzicht in opvattingen van negentiende-eeuwers. Het boek van Marita Mathijsen werd onlangs besproken in de Academische Boekengids door, let wel, een historicus, de Amsterdamse hoogleraar Piet de Rooy. Kortom, de neerlandistiek is hooguit nog een tweede identiteit. Vandaar ook dat er van gezamenlijke projecten die verder reiken dan het onderwijs meestal niet veel komt. Vandaar ook dat de enkele jaren geleden in het leven geroepen Raad voor de neerlandistiek nooit veel voor elkaar heeft gekregen. En volgens sommigen is dat nog een understatement. Aan de kwaliteiten van de leden van deze raad kan het niet liggen. Frits van Oostrom en Frans van Eemeren, bijvoorbeeld, zijn beiden toch wel degelijk in staat geweest om als respectievelijk mediëvist en taalbeheerser wat van de grond te krijgen, maar ook zij zijn er niet in geslaagd de Raad tot leven te wekken. Vanwaar deze toestand? Mijn diagnose is dat de leden van die raad in eerste instantie mediëvist, renaissancist, taalbeheerser, taalkundige, et cetera zijn en die eerste identiteit staat gezamenlijk optreden als neerlandicus in de weg. Als een wetenschapper het paspoort van de neerlandicus - zijn tweede identiteit dus - laat zien, is er reden tot argwaan: ofwel hij of zij zal als mediëvist, renaissancist, et cetera wel niet zoveel voorstellen, ofwel hij denkt enigszins opportunistisch met dit paspoort wel over een grens te komen waar het andere paspoort niet geldig blijkt te zijn. Hoedt u voor de neerlandicus! | ||||||
Een ander paspoortKun je hier wat aan veranderen? Kun je veroorzaken dat bijvoorbeeld de taalbeheerser zich in eerste instantie neerlandicus voelt? Dat zou kunnen als je de richting die het onderzoek nu eenmaal genomen heeft dramatisch zou kunnen veranderen. Als dat al kan, heeft dat vergaande repercussies. Om de triatlonmetafoor nog even van stal te halen: een sport ontwikkelen die tussen zwemmen, hardlopen en wielrennen in zit - misschien is dat denkbaar, maar zodra wij deze nieuw sport ontwikkelen, laten we zeggen: zwemloopwiel, heeft dat met zwemmen, hardlopen en wielrennen niet veel meer te maken. Belangrijker, lijkt me, is dat er vanuit het onderzoek gezien niet onmiddellijk een reden tot ingrijpen is. Met dat lopende onderzoek gaat het helemaal niet zo slecht. Volgens mij staan de Nederlandse letterkunde, taalbeheersing en taalkunde in het algemeen goed aangeschreven. De taalkunde in Nederland behoort volgens visitaties en verkenningen zelf tot de internationale top. Er is vanuit het onderzoek geen enkele reden om dat eerste paspoort te laten verlopen. Integendeel.
De neerlandistiek is dus géén hecht gezin. Maar daarmee heb ik nog niet aangetoond dat het vasthouden aan het idee van het hechte gezin de onderde- | ||||||
[pagina 206]
| ||||||
len van de neerlandistiek vooral schade doet. Wat bedoel ik daar dan mee? Ik zal een paar voorbeelden geven. Het eerste voorbeeld ontleen ik aan de afscheidsrede van Wim Gerritsen. Als ik hem goed heb begrepen, komt zijn redenering hierop neer. Op het moment dat je wilt laten zien dat je wat voorstelt als mediëvist, zul je aan de nationale, maar vooral ook de internationale discussie mee moeten doen. De implicatie daarvan is dat elke beperking die samenwerking binnen de neerlandistiek je oplegt dan onverstandig en inderdaad schadelijk is. Met een neerlandistische molensteen om je nek maak je in een internationale competitie niet veel kans. Let wel: natuurlijk hoeft dit niet te betekenen dat neerlandici-medië visten zich niet langer bezighouden met het Middelnederlands. Het betekent wel dat zij bij de keuze van wat zij van dat Middelnederlands bestuderen zich primair laten leiden door overwegingen van buiten de neerlandistiek. De andere voorbeelden komen uit de taalkunde. Zojuist meldde ik dat de taalkunde in Nederland behoort tot de internationale top. Er zijn hier te lande inderdaad tal van fascinerende en belangwekkende ontwikkelingen. Ik noem drie grote nationale onderzoeksprojecten als voorbeeld. Het programma Taalverwerving en Meertaligheid, het Corpus Gesproken Nederlands, het TCULT-project (dat wil zeggen: Talen en Culturen in het Utrechtse Lombok en Transvaal). Alledrie paradepaardjes van de tweede geldstroom, waarin miljoenen euro's omgaan. Opvallend is dat in deze projecten neerlandici-taalkundigen geen of slechts een marginale rol spelen. Zijn de neerlandici-taalkundigen te dom of te onhandig? Voor sommigen misschien een aantrekkelijke hypothese. Maar toch is die niet erg aannemelijk. In al deze drie projecten is namelijk een vooraanstaande rol weggelegd voor taalkundigen die van huis uit wel neerlandici zijn, maar inmiddels elders werken. En daarmee wordt precies mijn these geïllustreerd: het vasthouden aan het oude concept van de neerlandistiek - het hechte gezin, zal ik maar zeggen - veroorzaakt dat de neerlandici-taalkundigen naar mijn mening niet voldoende meegaan in wetenschappelijke vernieuwingen. Als men zich eenmaal heeft ontdaan van de ketenen der neerlandistiek blijkt men wel degelijk interessante zaken te kunnen melden over eerstetaalverwerving, Nederlands als tweede taal et cetera. Stuk voor stuk zijn dit onderwerpen die niet of nauwelijks doordringen tot het programma van de neerlandistiek, omdat men daar vasthoudt aan een oud, om niet te zeggen verouderd concept. Op in de vaart der volkeren dus met al die verschillende neerlandici. Omgekeerd lijkt me ook dat als ze dat andere paspoort tonen, we van hen mogen verwachten dat ze voldoen aan de nationale en internationale standaarden van de disciplines waartoe ze zeggen te behoren. Wie eigenlijk cultuurhistoricus is, moet zich houden aan de spelregels van de cultuurhistorici. Anders dreigt beunhazerij. | ||||||
[pagina 207]
| ||||||
Al vormen de neerlandici dus geen hecht gezin en behoren ze tot verschillende wetenschappelijke disciplines, ze hebben wel degelijk iets met elkaar te maken. Het thema van hun werk is het Nederlands, een taal die in de identiteit van zo'n 21 miljoen mensen een centrale rol speelt. Dit thema is mijns inziens maatschappelijk en wetenschappelijk zo belangwekkend dat onderwijs en onderzoek op dit gebied een stevige stimulans verdient. Daarvoor heb je een of andere organisatorische eenheid nodig. Wel rechtvaardigen de zojuist geschetste ontwikkelingen dat we ons bezinnen over de implicaties van het thema. Zo is er enerzijds reden om dit thema minder rigide te interpreteren dan men nu gewoon is. De neerlandistiek moet wel voldoende meeademen met wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkelingen. Tot de neerlandistiek behoort daarom natuurlijk ook eerstetaalverwerving, Nederlands als tweede taal en allerlei fonetisch en taalpathologisch werk, zolang dat gericht is op het Nederlands. En als het werk van Nederlandse topletterkundigen als Herman Pleij en Marita Mathijsen tot de neerlandistiek gerekend wordt, waarom dan niet ook sommige onderdelen van geschiedenis, kunstgeschiedenis en muziekwetenschap? Anderzijds lijkt me dat serieuze interpretatie van het thema ook mag impliceren dat letterkunde, taalkunde en taalbeheersing die er eigenlijk niets mee te maken heeft, er niet langer toe behoort. Als het hoogstaand genoeg is, kan het ongetwijfeld elders wel een plek krijgen (bij algemene literatuurwetenschap, taalwetenschap, of wijsbegeerte).
Geen Holiday Inn... Daarmee zijn we aangekomen bij mijn voorstel: de neerlandistiek als familiehotel. Waarom richten we dat hotel op? Ik zei het al: vanwege het wetenschappelijke en maatschappelijke belang dat moet worden gehecht aan de studie van de moedertaal. Daar komt bij dat de neerlandistiek, mits niet te nauw gedefinieerd, een prachtig onderwijsconcept biedt. Meer dan ooit moeten we mensen opleiden die kunnen omgaan met zeer verschillende soorten kennis. Breedte is nuttig voor de academische vorming, heette het tot voor kort, maar in de gedigitaliseerde eenentwintigste eeuw is het niet alleen nuttig, maar ook noodzakelijk. Daarmee doel ik trouwens niet alleen op een wetenschappelijke en maatschappelijke vraag. Het gaat me er ook om dat vernieuwing in onderzoek, een doorbraak, ontstaat door contact, door combineren van verschillende soorten kennis. Dat de vakken die varen onder de vlag van de neerlandistiek zo uiteen lopen zie ik dus eerder als een voordeel dan als een nadeel. Een pleidooi voor de neerlandistiek is dan ook niet strijdig met de onafwendbare ontwikkeling van de universiteit in de richting van een brede opleiding met een ‘liberal arts’-karakter, maar spoort daar volledig mee. In die | ||||||
[pagina 208]
| ||||||
ontwikkeling staan twee soorten eisen haaks op elkaar en daarbij kan het familiehotel een oplossing bieden. Enerzijds vereist breedte de grootschaligheid van een Holiday Inn. Als studenten en wetenschappers uit allerlei disciplines contact met elkaar zouden moeten hebben, dan moet dat ook wel praktisch mogelijk zijn. Grootschaligheid leidt echter al snel tot bureaucratisering en anonimiteit. Juist kleinschaligheid is een omstandigheid waarin nieuwe initiatieven kunnen ontkiemen. Kleinschaligheid geeft studenten ook de mogelijkheid zich te identificeren met een opleiding, voorkomt dat ze verdrinken in het aantal keuzes en maakt het mogelijk dat zij bij hun keuzes goed begeleid kunnen worden, zodat breedte niet verdieping in de weg staat en leidt tot vrijblijvendheid. Er zijn, kortom, duidelijk gemarkeerde thematische verbanden nodig, waarbij de mogelijke onderdelen van het thema je altijd wel weer op een ander thema kunnen brengen. De universiteit moet dus niet worden als een anonieme Holiday Inn, maar als een goed georganiseerde keten van kleinschalige hotels. De neerlandistiek past perfect bij dit concept. Zij is geen familie waartoe je nu eenmaal behoort, maar een familiehotel dat je op je reis aandoet. Zij is geen doel in zichzelf, maar is faciliterend. Zij zorgt ervoor dat de gasten het naar hun zin hebben. Zij stimuleert onderwijs en onderzoek op dat belangwekkende thema. Als de neerlandistiek vooral deze organisatorische functie heeft, dan kunnen we dat maar beter erkennen en ernaar handelen. Als het voor het onderwijs vooral een didactisch concept is, laten we dat concept dan ook sublimeren. Het moet aangepast worden aan de hierboven geschetste ontwikkelingen en ook qua afstemming kan er wel wat verbeterd worden. De meeste docenten kennen bijvoorbeeld doorgaans de andere vakken van het programma vooral via de verhalen van de studenten. De studenten zijn de enigen die het totale programma echt overzien. Voor een goede didactische afstemming is dat wel wat mager, lijkt me. Ik sluit niet uit dat de verstikkende gedachte aan het hechte gezin alleen maar heeft versterkt dat letterkundigen, taalkundigen en taalbeheersers steeds minder in elkaar geïnteresseerd lijken te zijn. Eerlijk gezegd vind ik die desinteresse en onkunde soms tamelijk schokkend, want zo haaks staand op wat je bij academici zou verwachten. Ook bestaat er een ergerlijke neiging om de andere discipline voor te willen schrijven hoe die eruit zou moeten zien. Ik houd het erop dat we dit kwijtraken als we eenmaal erkennen dat de neerlandistiek niet dat hechte gezin is. | ||||||
...maar Fawlty Towers?De neerlandistiek dus als een relatief overzichtelijk hotel waar gasten bijzonder graag vertoeven. Waar je je eigen weg kunt gaan, maar elkaar wel regel- | ||||||
[pagina 209]
| ||||||
matig kunt ontmoeten. Soms alleen maar vluchtig, soms ook heb je een inspirerend gesprek met andere gasten bij de open haard, soms trek je een tijdje samen op, soms ontstaan zelfs langdurige relaties. Maar er zijn ook gasten die slechts even langskomen. En zelfs zogenaamde vaste gasten zitten niet altijd in datzelfde hotel. Doen ze dat wel, dan zit er hoogstwaarschijnlijk een schroefje aan ze los. En eerlijk is eerlijk, laat dat tot slot ook gezegd zijn, in het hotel neerlandistiek spelen zich ook wel eens Fawlty Towers-achtige taferelen af. Elke opleiding Nederlands heeft wel een evenknie van Sybil, Basil en Manuel. Reservering is aan te raden. | ||||||
Verwijzingen
|
|