Franklin, uit de gelijknamige, met de Librisprijs 2001 gelauwerde roman. Dit emotioneel verwaarloosde, op een kostschool grootgebrachte schoffie, groeit met zijn grote liefde Michelle aan zijn zij uit tot een faustische figuur. Gevoelige, intelligente kinderen krijgen de meeste klappen, maar ze zijn bij Lieske vaak het weer baarst als het op overleven aan komt. In hun directe omgeving houdt zich meestal ook een hondstrouw, maar boers sujet op, om het contrast met de buitenwereld nog te versterken. Ongewild zorgen ze voor de ondergang van de held: zoals in Franklin en ook in Gran Café Boulevard blijkt, is de afgrond nooit veraf.
In de verhalenbundel Gods eigen kleinzoon (1996), een briljante keur van mythische, historische en autobiografische verhalen, trekt Tomas Lieske zijn universum verder open door ons naar Spanje mee te voeren, meer bepaald naar Baskenland. De primitieve uitgestotenen die hij er vindt zijn legio - zo staat het geitenhoedstertje Horna eigenlijk al model voor Pili Eguren uit de nieuwe roman - en nu vindt hij er ook de stof voor het overkoepelende project dat Gran Café Boulevard geworden is. Het boek begint weliswaar met een oerHollandse proloog over een Friese familie die in de jaren twintig van de vorige eeuw een Zuid-Hollandse hoeve betrekt en door de autochtone bevolking als een bende indringers behandeld wordt. Maar dit bucolische kinderverhaal over de twee broertjes Albronda krijgt een verrassende pendant in het statige Noord-Spanje van net na de Tweede Wereldoorlog. De eerste ontmoeting van de twee hoofdpersonages op de trein naar Bilbao belooft niet meteen veel goeds, maar het is duidelijk dat het lot hen samenbrengt.
Alexander Rothweill is een eersteklas gladjanus: rond de dertig, verzorgd uiterlijk, knap kostuum, met brillantine platgestreken pruikje. Dat hij ook een zwendelaar is, blijkt uit zijn bezigheden: ‘Het vervalsen van identiteitspapieren en paspoorten was zijn belangrijkste bron van inkomsten’. Het meisje dat tegenover hem zit is Pili Eguren: amper twintig,
Parijs, 1900 - Foto: anoniem.
grootgebracht in een wezengesticht bij de nonnen nadat haar ouders onder Franco waren omgebracht, maar intussen geadopteerd door een welgesteld kinderloos paar. Pili is geraffineerd en ze kent het klappen van de zweep. Toch wordt ze bestolen op de trein en ze weet dat de vreemde snoeshaan tegenover haar er de hand in heeft. Maar ze wordt op een onweerstaanbare manier tot hem aangetrokken. Er gaat een tijd overheen, maar uiteindelijk gaan ze samen iets drinken in Gran Café Boulevard.
Veel meer dan sfeer creëren hoeft de locatie van dit etablissement van stand verder niet te doen. Alexander, de strakke dandy, en de felle, gepassioneerde Pili, zijn kleurrijk genoeg om het verhaal te schragen. Maar het is wel Pili die het vuur in haar gereserveerde minnaar moet ontsteken. Hoe authentiek zijn liefde voor haar ook is, hij is te verlegen om de eerste stap te zetten. Dat verraadt zijn noordelijke inborst: Pili twijfelt op dat moment nog niet aan zijn identiteit, maar de lezer is haar voor in het situeren van de meestervervalser, zeker wanneer ze moeten vluchten omdat hij verdacht wordt van hulp aan het verzet. Gehuld in een kluwen van leugens en vervalste documenten, kondigt de tocht van het paar naar Parijs meteen het begin van het einde aan. De seksuele aantrekking blijft, het spel van maskerade en uitdagen houdt hen in de ban, maar al gauw wordt het vermoeden bevestigd: Alexander Rothweill is niemand minder dan de volwassen Taco Albronda, die in de proloog nog met zijn broer Fedde in de Hollandse polder stoeide.
Geleidelijk aan verplaatst Tomas Lieske de actie naar Nederland, waar Fedde teruggetrok-