schreven storm komt Hemers terecht in ‘de Welsteen’, een aan Wuthering Heights herinnerende herenboerderij op het Franse platteland. Daar woont, samen met zijn sinistere butler en een dwergachtige kokkin, een oude man die de Grote Commissaris zou zijn, de onzichtbare peetvader van het achtergebleven Europa. Hemers biedt zijn reisavonturen aan - subjectieve klankreportages - in ruil voor onderdak, conversatie en de laatste Bourgondische eetfestijnen, want de storm heeft de diepvrieskoelkasten op het landgoed buiten werking gesteld en de omgewaaide bomen vormen een barrière voor de buitenwereld. Het bederf is begonnen en het rijk van de oude man loopt naar zijn einde.
De zwarte steenscherf, relict van een continue Moedercultus, verbindt in vogelvlucht het prehistorische Europa van menhirs met het wapen van David, de slag bij Azincourt en de val van Antwerpen. De ketting strekt zich eindeloos uit naar verleden en toekomst. ‘De steen is in Waterloo, de steen is er in het slijk en het bloed en het vuur van Verdun, daar waar de kleinzoons van de grote Karel de verdoemde verkaveling hadden getekend die Europa meer dan duizend jaar lang in een wilde jacht van oorlogen mee zou sleuren. De scheur in Europa vandaag is een andere. De steen is gebleven.’ De vertelling wordt voortgestuwd naar de hereniging van brokstuk en moedersteen en naar een einde dat vernietiging en hergeboorte suggereert, en, eerlijk gezegd, wat snel en gezocht lijkt uitgewerkt. Uiteindelijk komen de verhaallijnen samen in een barokke travestie. Is de Grote Commissaris man of vrouw, grootmoeder of peetvader? Is er sprake van een gespleten Europa of van een eeuwige strijd?
De zwarte steen is in de eerste plaats een felle satire op het rijke, afgesloten, onder regels bedolven nieuwe Europa, opgedroogd in zijn kleur- en smaakloze rationaliteit, dat aan machtsspelletjes, uitsluiting en hypocrisie ten onder gaat. Het andere, arme Europa is een
Geert van Istendael (o 1947) - Foto David Samyn.
hel, maar ‘wie de hel niet wil zien, krijgt nooit de hemel te zien’. Wie zijn zintuigen verliest, zijn levenslust inperkt in reglementen, zijn taal in dienst stelt van leugen en uitbuiting en ontmant in ambtenarenjargon, verliest een deel van zijn menselijke eigenschappen. Maar er schuilt behoorlijk wat dubbelzinnigheid in deze archaïsche wereld. (‘Zodra de rook optrok zou hij vaststellen dat de waarheid in de Welsteen even verwaarloosbaar was als de waarheid in Brussel’). De Grote Commissaris, verschanst in zijn geroofde en geredde bibliotheek, stinkend rijk in een arm land, zuipt en schranst in ultieme en wanhopige overdaad, net als de feestende zelfmoordenaars in
La Grande Bouffe van Marco Ferreri. In het achtergebleven en uitgebuite Europa huizen zeker geen nobele wilden, wel volbloed schurken die overleven zonder het klatergoud van de hypocrisie. Ik geef toe: er zitten duistere kanten aan deze futuristische
conte moral. Waarom laat Penelope haar journalist plots in de steek? Wie is de uitzinnige Dorothea van Dimondijn? Geert van Istendael is geen minutieus plotbouwer. Zijn vertelling drijft op de zwierige dialogen van een jongensboek of stripverhaal en op de exuberante woordenschat van een
ancienne cuisine-recept.