Boeken
Meer dan één dichtbundel.
‘Derwisj’ van Leonard Nolens
Derwisj, de nieuwe dichtbundel van Leonard Nolens (o 1947), opent met het lange gedicht ‘De rest van ons gesprek’. Nolens noemt het een ‘brief’ aan zijn collega Dirk van Bastelaere. Hij schreef het na een publiek gesprek tussen hen beiden in Brussel. Hij geeft de brief in de eerste strofe een gemeenzame, vertrouwelijke toon:
Ik zit hier nog met zoveel vragen,
Dirk, wij lieten ons achter in Brussel.
Twee stemmen lopen er over die tafel
De zaal uit, mijn stilte stoelt er nog steeds
Op je stilte, mijn bloed verbabbelt je bloed.
Hij herneemt vervolgens thema's uit het gesprek die niet uit de verf gekomen zijn - poëzie schrijven is ‘beter dan praten’ - en stelt vragen. Die vragen betreffen de rol van de poëzie in het leven en de rol van het leven in de poëzie. Wat is poëzie? Wie zijn ‘wij’ dichters, hebben ‘wij’ nog een functie? Heeft lyriek in ons tijdsgewricht nog een plaats? De brief correspondeert met een twintig gedichten lange reeks die Derwisj besluit. Daarin is Leonard Nolens in de wij-vorm op zoek naar de maatschappelijke rol die hij als persoon en dichter in de laatste helft van de twintigste eeuw speelde. Op een bezwerende wijze laat hij tussen al die vragen de identiteitsvraag steeds weer terugkeren. Staat ‘wij’ voor een groep? Wat zijn dan de overeenkomsten en verschillen tussen de leden daarvan? Of staat het ‘wij’ voor de ene persoon van de dichter? Hoever liggen de accenten of onderdelen van zijn persoon dan uit elkaar? In een van de verzen formuleert hij het paradoxaal: ‘Wij waren mij te smal. En ik was ons te wijd.’ De brief aan Van Bastelaere en de reeks aan het slot vormen samen een thematisch coherente bundel.
Begin en slot van Derwisj vormen niet alleen een boek in een boek. De slotreeks is getiteld ‘Bres IV’. Wie zichzelf het privilege toestond Nolens over de jaren te volgen, herkent die titel. De eerste ‘Bres’-gedichten, zes in getal, zijn opgenomen in En verdwijn met mate (1996). Elke volgende bundel bevat een afdeling. De acht gedichten van ‘Bres II’ in Voorbijganger (1999) verklaarde Nolens te behoren tot ‘een gedicht in wording’. De tien van ‘Bres III’ handelen expliciet over een boek. ‘Het is een prachtig boek’, repeteren ze. De verantwoording van Manieren van leven (2001) waarin ze zijn opgenomen, spreekt net als in Derwisj van ‘een gelijknamige bundel in wording’.
Voorzover de bundel Bres nu beschikbaar is, toont hij zich als een boek waarin Leonard Nolens zijn plaats in het sociale en politieke veld thematiseert. De buitenwereld heeft een gat geslagen in de afgesloten wereld van de dichter die zich voornamelijk op zijn eigen binnenwereld en zijn privé-relaties concentreerde. De geschiedenis, de wereld van ons allemaal, is bij hem ingebroken. Hij moet zichzelf opnieuw definiëren in relatie tot de geschiedenis. Dat maakt de verbinding tussen ‘Bres IV’ en ‘De rest van ons gesprek’ acuut. Dirk van Bastelaere is een dichter voor wie de relatie van zijn poëzie met de maatschappelijke werkelijkheid vanaf het begin een belangrijk onderdeel van zijn dichterschap uitmaakte.
De afdeling ‘Liefdes geschiedenis’ vormt de tweede bundel in Derwisj. Titel en thema zijn typisch voor Nolens. De private hartstocht wordt door een kleine verschuiving, het wit in het woord, absoluut genomen. Zo ontstaat ruimte om het poëtisch cliché bij uitstek te verbijzonderen. Nolens zoekt de beide uitersten op. Hij schrijft eerst over een privé-liefdesgeschiedenis in Amsterdam. Daarnaast ontsteekt hij in de titelcyclus van de afdeling een definitorisch vuurwerk om het wezen van de liefde grillig te belichten. De derde cyclus legt middels zijn titel een verband met de genoemde thematiek van ‘Bres’: ‘Brief naar Kyoto’. Vier gedichten aan een geliefde reminisceren de gezamenlijke liefde. Geen woord over klimaatverdragen, ozonlagen, smeltende poolkappen. Maar voor wie de krant wel eens leest of het journaal ziet, stroomt het private gedicht vol met wereld.