Bogaert Vlaanderens unieke filmcollectief Fugitive Cinema op. De dichter Paul de Vree fungeerde als voorzitter.
De leden van de groep zaten boordevol plannen. Gestimuleerd door het succes van De Herts debuutfilms spendeerden ze al hun vrije tijd en geld aan het realiseren van een reeks korte films: 19 december en Creado (Louis Celis, resp. 1965 en 1966), Insane (De Hert, 1967) en de animatiefilms A Funny Thing Happened on my Way to Golgotha en The Great Temptation of the Pink Elephant (Jos en Robbe de Hert, resp. 1968 en 1969). De bekroning van A Funny Thing met de Grote Prijs van de Animatiefilm in 1968 op het gerenommeerde Festival van Oberhausen betekende het begin van de internationale waardering voor Fugitive Cinema. In hetzelfde jaar traden ook twee jonge cineasten, Guido Henderickx en Patrick Le Bon, tot de groep toe. Ze zouden al vlug mede de sociaal geëngageerde visie van Fugitive bepalen. De nieuwe aanpak van het medium, gekoppeld aan een eerlijk linkse maatschappijvisie, werd echter al vlug als subversief bestempeld. De medewerking van zij die het, wat filmbeleid betreft, voor het zeggen hadden, nl. de overheid en haar televisiezender, de BRT, vandaag VRT, was uiterst beperkt, zelfs weigerachtig.
De Hert en zijn collectief wilden in wezen voor de televisie werken. Dit leek hun maatschappelijk relevant. Toen dit niet lukte, maakten ze met beperkte middelen hun kritische
off-television productions: S.O.S. Fonske (1968), over een man wiens inboedel in beslag genomen wordt, nadat bij een verkeersongeval blijkt dat zijn verzekeringsmaatschappij failliet is,
De dood van een sandwichman (1971), over de door politici misbruikte begrafenis van wielergod Monséré en de lange reportage
Le Filet Américain (1978-1980), die een intrigerend debat tussen de linkse ideoloog Ernest Mandel en de later wegens corruptie veroordeelde staatsman en ex-premier Paul vanden Boeynants bevat. De eerste twee werden op buitenlandse festivals en in eigen land gelauwerd als beste tv-reportages. De BRT kreeg ze toentertijd aangeboden, maar weigerde ze lange
Michaël Pas in‘Blueberry Hill’ (1988).
tijd uit te zenden. De derde verscheen nooit op het kleine scherm, zelfs niet bij de progressieve Nederlandse VPRO.
Fugitive Cinema bleef bestaan tot 1997 en produceerde onder meer ook De Bom (1969), De Herts hommage aan L.P. Boon, over een garagehouder die een verloren waterstofbom vindt en daarmee omwille van de vrede politici probeert te chanteren. En in coproductie ontstonden, naast het opmerkelijke Camera Sutra (1973), nog bijzonder belangrijke documentaires als De droomproducenten (1984), Henri Storck, ooggetuige (1987) en Janssen & Janssens draaien een film (1990). Deze documentaires getuigen eens te meer van het filmisch creatieve talent van het ‘wonderkind’ en tonen ook vandaag nog hoe belangrijk De Hert had kunnen zijn voor de televisie in Vlaanderen. De angry young man botste echter telkens weer op de onwil en /of het onbegrip van het beleid.
Financieel kwam Fugitive daardoor steeds meer in het rood. Met als gevolg dat binnen het collectief spanningen ontstonden en dat twee belangrijke leden, Patrick Le Bon en Guido Henderickx, besloten hun eigen weg te gaan.
Om uit de financiële impasse te raken, aanvaardde De Hert de regieopdracht van een remake van De Witte (Vanderheyden, 1934, naar het gelijknamige boek van Ernest Claes). De Herts De Witte van Sichem (1980) werd een voltreffer en wordt tot op vandaag door vriend en vijand als een belangrijke Vlaamse film beschouwd. Ondanks dit succes - ‘Met De Witte bewezen we dat zelfs een Vlaamse succesfilm niet rendabel was’ - bleef het financieel gezien