De vrijmetselarij in Nederland en Vlaanderen
De vrijmetselarij bestaat niet. Vrijmetselaars cultiveren de universele broederschap, maar, zoals Leo Apostel tien jaar geleden schreef, de vrijmetselarij van de twintigste eeuw heeft jammerlijk gefaald, want het genootschap is zelf compleet verdeeld en de echt fundamentele tegenstellingen van onze tijd: ras, klasse en sekse werden niet overbrugd, niet binnen de vrijmetselarij, laat staan erbuiten. Binnen de vrijmetselarij, met name de Belgische, is één van de splijtzwammen de zogenaamde ‘regulariteit’ waarbij internationale erkenning in het geding is. De problematiek van de regulariteit ligt ten grondslag aan het feit dat er in België liefst vijf obediënties bestaan. Dat zijn een soort koepels waaronder in essentie autonome werkplaatsen ressorteren. Toch bepaalt de obediëntie waartoe men behoort wat kan en niet kan in een werkplaats, met name of er over politiek gediscussieerd mag worden, of vrouwen ingewijd kunnen worden, of zusters en andere ‘irregulieren’ op bezoek mogen komen. In de Reguliere Grootloge van België (RGLB), opgericht in 1979, is dat allemaal verboden. Men zweert er bij de oude oriëntatiepunten en de christelijke wortels van de vrijmetselarij en stelt de spirituele dimensie van de tempelarbeid centraal, met de Opperbouwmeester des Heelals als deïstische grondslag. Piet van Brabant maakt deel uit van die orde, was er eerste adjunct-grootmeester en tevens adjunct-prior van de Grootpriorij van België en Groot-Eerste-Princeps van het Heilig Koninklijk Gewelf van België. Net als in zijn vier vorige boeken over hetzelfde onderwerp, stopt hij zijn misprijzen voor de politisering van met name het grootoosten van België niet onder stoelen of banken. Over de gemengde vrijmetselarij en de exclusief vrouwelijke obediëntie heeft hij het zelfs niet misprijzend: die zijn letterlijk een voetnoot in het historisch overzicht dat hij
tracht te schetsen.
De versplintering in obediënties is inderdaad historisch te verklaren en hangt nauw samen met de politieke geschiedenis van België. De laïcisering van het grootoosten van België, de grootste en oudste obediëntie (1833), is in hoge mate toe te schrijven aan de veroordeling van de vrijmetselarij door de Belgische bisschoppen in 1837. De nog in aanzienlijke mate gelovige en religieuze vrijmetselaars werden in de ban van de katholieke kerk geslagen, wat in de komende decennia gevolgen had voor de rekrutering en samenstelling van de loges. Bovendien werd de vrijmetselarij onder impuls van hevig antiklerikale figuren als Pierre-Theodore Verhaegen, een gelovig kerkganger overigens, ingeschakeld in de strijd tegen de herovering van de liberale staat door de kerk. In 1854 ‘veroorloofde’ hij zich om artikel 135 dat de discussie over politieke en religieuze kwesties in de loges verbood, uit de statuten van het grootoosten te schrappen. In 1871 zou de Opperbouwmeester van het Heelal hetzelfde lot beschoren worden. Met de definitieve ontspanning van de strijd tussen klerikalen en antiklerikalen na de ondertekening van het Schoolpact in 1958 zochten enkele loges binnen het grootoosten opnieuw aansluiting bij de internationale vrijmetselarij - voor Van Brabant synoniem met ‘de universele broederketen’ - wat tot het ontstaan van de Grootloge van België leidde. De werkzaamheden worden opnieuw ter ere van de Opperbouwmeester gehouden, de bijbel is weer in de tempel aanwezig en politieke twistgesprekken zijn statutair verboden. Voor vele ongelovige en atheïstische leden van de nieuwe obediëntie waren die voorwaarden voor regulariteit echter niet essentieel en ook de betrekkingen met het ‘irreguliere’ grootoosten bleven in het algemeen zeer goed. Uit ongenoegen over die ambivalentie werd op 15 juni 1979 de RGLB opgericht en rond diezelfde tijd trok de United Grand Lodge
of England haar erkenning van de Grootloge van België in.
Dit boek gaat vooral over de bestaansreden en identiteit van de reguliere vrijmetselaarsorde in Vlaanderen enerzijds en het grootoosten der Nederlanden anderzijds, dat een heel andere geschiedenis heeft gekend dankzij de grotere religieuze tolerantie van Nederland in vergelijking met katholieke landen. De vrijmetselarij in Nederland en Vlaanderen is bijzonder slordig gecomponeerd. Wat doorgaat voor een boek, lijkt veeleer een samenraapsel van losse teksten te zijn, waarbij je de indruk krijgt dat ze zelfs niet werden nagelezen op herhalingen en overlappingen, laat staan dat er een rode draad aan te wijzen is of dat de lezer enigszins georiënteerd wordt via een inleiding die deze naam waardig is. Er is evenmin een verantwoording voorzien waarin verwezen wordt naar de herkomst van de teksten. De