Driek van Wissen (o1942) - Foto Harry Cock.
verzekerd in het literaire circuit. Maar Schmidt laat er in haar slotstrofe geen twijfel over bestaan aan wiens kant ze staat. Piet Pluimers is niet gelukkig met dit dichterlijk bestaan, ondanks fraaie recensies van Paul Rodenko:
Alleen Piet Pluimers zelf was niet tevreden.
Hij wou zo graag eens rijmen, want helaas,
Hij heeft nu eenmaal 't rijm onder zijn leden.
Maar nee, hij mag alleen met Sinterklaas.
En hij wou graag één keer een komma zetten.
Ach Piet! Over tien jaar slaat het om!
Dan rijmt men weer. Dan maakt men weer sonnetten.
Dan gaat het weer van póm de róm de róm.
Hoewel uit deze regels de profetische blik blijkt van de toenmalige echte koningin van Nederland, toch heeft het niet zo mogen zijn dat sonnettendichters als Van Wissen (zijn Groningse collega Rawie een beetje, maar toch nooit echt helemaal) een soort herwaardering hebben gekregen. Hij is en blijft in de visie van de mensen, die ‘er literair over gaan’ de beoefenaar van het zogenaamde light verse, het genre dat in de literaire kritiek niet of nauwelijks aandacht krijgt, om over opname in literaire tijdschriften maar te zwijgen. Met uitzondering dan van De tweede ronde, dat sinds jaar en dag hét podium is, waar dichters als Van Wissen hun literaire gezicht mogen laten zien. Dat ‘lichte vers’ heeft als belangrijkste kenmerk de grote aandacht voor de vorm, vandaar dat vrijwel iedereen altijd spreekt over de grote ambachtelijkheid, maar dit woord tegelijkertijd ook dikwijls laadt met een negatieve connotatie: ‘Ambachtelijk is het allemaal in orde, maar...’ Alsof veel aandacht voor de vorm automatisch ten koste moet gaan van de inhoud. Collega-plezierdichter Drs. P heeft ooit in een handleiding voor plezierdichters, Het knutselhoekje, de volgende eis gesteld aan beoefenaars van dit genre: ‘De eis die men aan plezierdichtkunst behoort te stellen: het zo onderhoudend mogelijk hanteren van een strikte vorm, zonder dat het product ‘naar de lamp riekt’'. Voor Driek van Wissen staat net als voor Drs. P het creatieve spel met taal voorop, maar de inhoud wordt niet uit het oog verloren, want die moet onderhoudend zijn. En dat is ze, maar ondertussen overschrijdt hij in nogal wat gedichten, in één dichterlijke moeite door, de grenzen van al te gemakkelijke scherts, en spreekt hij, of liever gezegd, mijmert hij over verheven zaken als vergankelijkheid en eeuwigheid, zoals in het verstilde ‘Op de rails’:
Mijn trein gaat ogenschijnlijk rijden,
Want spoorwagon na spoorwagon
Links op een parallel perron
Zie ik langs mijn coupéruit glijden.
Maar dan verbreedt de horizon
En blijkt dat ik mij liet misleiden:
De trein is weg ter linkerzijde
En ik sta nog op het station.
Zo worden wij wel meer bedrogen:
Wij zijn op reis, zo menen wij
En maken voortgang zienderogen,
Doch richten wij de blik opzij
Dan staan wij stil en onbewogen.
Het leven gaat ons voorbij.
Goede poëzie, zo blijkt hier maar weer eens uit, hoeft niet per definitie moeilijke poëzie te zijn. Van Wissen heeft daar zelf eens een aardige poëticale uitspraak over gedaan: ‘Het draait in mijn gedichten om de traan, de lach en de herkenning. Het is een groot misverstand in dit land, dat de lach en de ernst niet samen kunnen gaan. Ik dicht over het voorbijgaan van de tijd, over de alledaagse ervaring.