1899 het Utrechtse onderzoek op de zon concentreerde en daarbij Julius op sleeptouw nam. En ten slotte is het vreemd dat Molenaar nergens de mogelijkheid overweegt dat het huwelijk van Minnaert zo'n verkoeling onderging omdat zijn vrouw op een gegeven moment ontdekte dat ze lesbisch was. Maar dat zijn kleinigheden in vergelijking met de rest. Nee, een betere biograaf dan Molenaar had Minnaert niet kunnen krijgen.
Toch blijft Minnaert ook in de biografie van Molenaar uiteindelijk een vreemde voor ons. De oorzaken liggen voor een deel in de persoonlijkheid van Minnaert zelf. Hij was enig kind en vertoont alle vormen van egocentrisme die daarmee gepaard kunnen gaan. Hij was uiterst behulpzaam voor anderen en streed als een leeuw voor zijn maatschappelijke idealen, maar in emotioneel opzicht was het altijd eenrichtingsverkeer. Hij kende geen twijfel, leefde steeds alsof de wereld om hem draaide en had geen oog voor de emotionele verwarring waarin anderen soms konden verkeren: zijn vrouw, zijn kinderen, zijn schoondochter toen haar man (zijn zoon) zomaar verdwenen was (Minnaert wist toen niets beters te doen dan een wereldreis te gaan maken, collega-astronomen in Australië te bezoeken en vanuit Bangkok te informeren of er al iets over Koen bekend was).
Maar dat is niet het enige. Minnaert was een bètawetenschapper en bèta's krijgen alleen biografieën als ze op het vlak van de wetenschap iets bijzonders hebben gepresteerd. Bij Minnaert was dat zeker het geval, daarover bestaat geen twijfel. Maar wat we in zo'n biografie uiteindelijk willen lezen is niet een korte samenvatting van hun wetenschappelijke werk, maar wat ze ermee gedaan hebben, hoe ze hun gespecialiseerde werk hebben gesublimeerd of getransformeerd tot een
visie op de mens en de wereld. Ook daarvan is bij Minnaert zeker sprake. Hij ontwikkelde een rationalistische levensfilosofie, gebaseerd op de totale afwijzing van religie en mystiek, op de verheerlijking van de schoonheid van de natuur en op het streven naar het heil van de mensheid door wederkerig
Neutelings Riedijk Architecten, Faculteit Natuur- en Sterrenkunde, Universiteit Utrecht (Minnaertgebouw), 1994-1998.
dienstbetoon. Maar die
rücksichtslose bestrijding van religie en mystiek maakte hem ook ongevoelig voor het element van symboliek en spel en zijn dwepen met een zo abstracte, lege categorie als de mensheid krijgt iets akeligs en onbarmhartigs als men deze plaatst naast zijn emotionele falen in directe omgeving. Minnaert sloeg als denker over dit soort zaken soms ook een pover figuur. Hij was van mening dat het zelfbewustzijn van de mens niet meer was dan een hoger ontwikkelingsstadium van een vermogen dat - zij het in rudimentaire of latente vorm - ook alle lagere levensvormen en zelfs de zogenaamde dode natuur eigen was. Het was zijn oudere vriend en collega Pannekoek, een scherper analyserend filosoof, die hem erop moest wijzen dat het continuïteitsbeginsel waar Minnaert zich op beriep een drogredenering was. Ook betoogde Minnaert keer op keer dat de vrije wil een fictie was en dat moraal en geweten slechts producten van de evolutie waren, zonder door te hebben dat hij op het
moment suprème, als het heil van de mensheid tot het hoogste doel van het menselijk handelen werd geproclameerd,
opeens op onverklaarbare wijze toch een ‘moeten’ werd geïntroduceerd in een redenering die voorgaf alleen over het ‘zijn’ te spreken.
Het verbaast dan ook niet dat Minnaert op een cruciaal moment net met de verkeerde beeldspraak aankwam om zijn standpunt te verduidelijken. In een voordracht voor de Verenigde Vergadering van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen over een eenheid van het heelal (1963) greep hij terug