Ons Erfdeel. Jaargang 46
(2003)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 756]
| |
Het platte land en de DardennesDe recentste internationale triomf van de Belgische film dateert van mei 2002. Toen werd op het filmfestival van Cannes de acteur Olivier Gourmet bekroond voor zijn vertolking in de film Le fils van Jean-Pierre en Luc Dardenne. Dat was geen toevalstreffer, want sinds hun film La promesse uit 1996 opereren de twee broers consequent op een niveau dat uniek is in de Belgische film. Uniek in die zin, dat het ook internationaal als zodanig wordt ervaren. De Franstalige Belgische film, vooral die van de neo-neorealistische school van de gebroeders Dardenne, is niet alleen een auteurscinema. In vergelijking met de Vlaamse film is het vooral een acteurs-cinema. Vóór 2002 sleepten zij in 1999 naast een Gouden Palm voor Rosetta ook al een onderscheiding in de wacht voor een vertolking, toen van Emilie Dequenne. En voordien had de film La promesse heel overtuigend het talent van Jérémie Rénier aan het licht gebracht. De wereld van de gebroeders Dardenne is die van de acteur. In zo'n soort film stelt een regisseur zich ten dienste van zijn acteur. Het is zijn hoofdbekommernis dat die acteur zichzelf vindt en als regisseur zal hij alles doen om hem daarbij te helpen. De camera, de kostuums, de aankleding van de set en zelfs de intrige komen op de tweede plaats. Ook al heeft die principiële keuze de Franstalige Belgische film een aanzienlijke artistieke voorsprong opgeleverd ten opzichte van die uit het Nederlandstalige landgedeelte, in Vlaanderen vindt dit soort cinema nauwelijks navolging. De enige uitzondering daarop die ik me zo meteen voor de geest kan halen, was de film Les enfants de l'amour van de Gentse cineast Geoffrey Enthoven, toevallig of niet, ook in het Frans gedraaid. Hoewel een gedreven project als bijvoorbeeld Any Way the Wind Blows van Tom Barman laat zien dat de maker talent heeft, blijft er ook op deze film, juist op het vlak van de acteursregie, een en ander aan te merken.Ga naar eind(1) Barman heeft een hoofd vol ideeën, maar hij denkt zoals de meeste Vlaamse cineasten hoofdzakelijk in cameratermen. Visueel is het resultaat dan ook erg fraai: de fotografie is geïnspireerd, de montage vloeit, de muziek valt perfect in de sfeer en in het ritme van de film. Maar de acteur is duidelijk de laatste schakel in de rij. De jongste film van Julien Vrebos, de man van de Bende-van-Nijvel-film Le bal masqué, is daar ook een mooie illustratie van. The Emperor's Wife deelt met Any Way the Wind Blows de stilistische virtuositeit, ook al gaat het om een heel ander soort stijl. Vrebos werkt met een internationale Engelssprekende cast en hij kiest op alle vlakken voor een extreme esthetisering. Alle regieopties hebben met vorm te maken. De afstandelijk in beeld gebrachte verhaalwereld is veel meer een kwestie van stijl dan van inhoud. In zijn montage ontleedt hij het spel van acteurs in kleine stukjes beeld, waar hij vervolgens een visueel effect mee opbouwt. Die effecten zijn telkens verrassend, maar ze doen tegelijk ook de acteur aan belang inboeten. Zo gemonteerd, kunnen ook u en ik even Laurence Olivier zijn. Let wel, ik wil hiermee niet stellen dat Vlaamse cineasten allemaal films à la Dardenne moeten gaan maken. Integendeel, hopelijk vindt elke cineast zijn eigen weg. Ik denk alleen dat wat meer, en niet alleen meer, maar vooral een meer fundamentele aandacht voor de acteur, de Vlaamse cinema ten goede zou komen. Het probleem is niet dat Vlaanderen geen interessante acteurs heeft, maar wel dat weinig regisseurs de acteur als een creatieve uitdaging, of als een essentieel onderdeel in het welslagen van hun onderneming zien. Wellicht komt daar hoe dan ook verandering in met het aantreden van een jongere generatie die opgegroeid is met de kleine digitale cameraatjes en die vanzelf veel dichter staat bij de acteur. Ik denk dan bijvoorbeeld aan een nieuwkomer als Felix van Groeningen die momenteel aan een eerste langspeelfilm (Steve & Sky) werkt, en die eerder in zijn kortfilms blijk gaf van een grote affiniteit met de acteur. Laten we niet overdrijven. Sinds Le fils heeft de film in België wel degelijk enkele opstekers gekend: het Barman-effect; de bescheiden participatie in Sylvain Chomets eigenzinnige animatiefilm Les triplettes de Belleville, een grotesk gegeven met veel pit, dat zich weliswaar op het einde een beetje verliest in zijn drang naar het extravagante. In Cannes liep eerder in 2003 ook het debuut van Nicolas de Thier, Des plumes dans la tête, dat naar verluidt erg positief werd onthaald. In Vlaanderen was er de euforie rond de oscarnominatie van Dirk Beliëns korte film Fait d Hiver, maar die korte vreugde kon niet ver- | |
[pagina 757]
| |
hullen dat, op Barman na, de Vlaamse films het niet zo bijzonder goed deden wat publieksopkomst betreft. Niet op het thuisfront en zeker niet in het buitenland. De meeste van deze films kwamen in dit tijdschrift al aan bod, we hoeven er dus niet echt op in te gaan.Ga naar eind(2) Laat ons de oogst van het voorbije jaar gewoon even op een rij zetten, al was het maar om te signaleren hoezeer nagenoeg heel deze productie zich tot een jong publiek richt. Hop, bijvoorbeeld, van Dominique Standaert, heeft de dertienjarige Burundese vluchteling Justin als hoofdpersonage. De film pleit voor begrip tussen de verschillende culturen, gaat tekeer tegen racisme en tegen de ideologie van de gesloten buitengrenzen. Die boodschap is nobel, maar weegt nogal zwaar op de film. De manier waarop ze geformuleerd wordt, lijkt in eerste instantie vooral de leeftijdgenoten van Justin te beogen. Vlaamse (en toevallig of niet, ook Nederlandse films) mikken sinds het laatste decennium erg nadrukkelijk op het jonge publiek, van de allerjongsten (denk aan de Plop-films) tot de vroege twintigers. In de film Kassablanka van Guy Lee Thys en Ivan Boeckmans, die ideologisch dicht bij Dominique Standaerts Hop in de buurt komt, zijn het vooral die late tiener en die vroege twintiger die worden aangesproken. In dit Antwerps-Maghrebijnse Romeo en Julia-gegeven is de kloof tussen de verschillende etnische groepen erg diep. De verhoudingen worden getekend door racisme in zijn meest ranzige vorm. Kassablanka heeft een aantal geslaagde scènes, diegene namelijk waarin het initiatief aan de acteur gelaten wordt. Maar omdat ook hier veel gewicht wordt gesteld op een eenvoudige boodschap, kun je moeilijk spreken van een geslaagde film. Science Fiction is de opvolger van Dany Deprez' eerste langspeelfilm De bal. De helden van deze film zijn een aantal jaar jonger. En naar de beste Vlaamse traditie is het een fraai vormgegeven film. Science Fiction staat geheel in het teken van een centrale metafoor: de idee namelijk dat ouders vaak op een andere planeet lijken te leven
Julien Vrebos, ‘The Emperor's Wife’.
dan hun kinderen. Aan de ene kant nemen de scenaristen Chris Craps en Jean-Claude van Rijckeghem deze metafoor letterlijk, aan de andere kant houden ze de ambiguïteit open tot het einde. Een leuk idee, maar het had sprankelender uitgewerkt kunnen worden. Meer ruimte voor de acteur had daarbij kunnen helpen. Rest ons alleen nog de film Meisje -Any Way the Wind Blows en The Emperor's Wife hebben we al kort vermeld. Meisje gaat inderdaad over een meisje dat volop vrouw aan het worden is, en over haar relatie met twee andere vrouwen, hoe die omgaan met de invulling van hun vrouwelijkheid. Dorothée van den Berghe is er tot op zekere hoogte in geslaagd die moeilijk grijpbare mentale wereld in beelden uit te drukken. Op een vergelijkbare manier slaagde ook Tom Barman erin zijn mentale wereld op het scherm te brengen. Die wereld is minder dan een Zeitgeist, maar ook meer dan een strikt persoonlijke belevingswereld.
Intussen is het nieuwe seizoen van start gegaan en staat een nieuwe reeks Vlaamse films op stapel. Nieuwe films van Stijn Coninx (Verder dan de maan) en Erik van Looy (De zaak Alzheimer) werden voorgesteld op het Filmfestival van Gent in oktober 2003. De zaak Alzheimer lijkt bij het publiek bijzonder in de smaak te vallen. Twee weken na de officiële release in Vlaanderen waren al meer dan 130.000 mensen de film gaan bekijken. Een heleboel andere titels is nog in productie (ik vermeld | |
[pagina 758]
| |
telkens de verwachte datum van de bioscooprelease in Vlaanderen tussen haakjes): Jan Verheyen, Team Spirit II (eind 2003); Dirk Beliën (de maker van Fait d'Hiver), De zusjes Kriegel (naar Marc de Bel - december 2003); Wayn Traub, Maria Dolores (eind 2003); Eberhard Junkersdorf, Tijl Uilenspiegel (een lange animatiefilm meegeproduceerd door Linda van Tulden - voorjaar 2004); Felix van Groeningen, Steve & Sky (februari 2004); Rudi van den Bossche, De Duistere Diamant (een Suske en Wiske project dat ook een tijdlang op de tafel bij Dominique Deruddere heeft gelegen); Hilde van Mieghem, De kus (april 2004); Pieter van Hees, Connected; Martin Koolhoven, Het Zuiden. Een aantal van deze cineasten heeft al een reeks films achter zich, andere klinken nog vers. Vooral deze laatsten wekken nieuwsgierigheid en het antwoord op de vraag in welke richting het met de Vlaamse film zal uitgaan, hangt in de eerste plaats van hen af. Een bijkomende factor daarbij is de dynamiek die het nieuwe Vlaamse Audiovisuele Fonds al dan niet zal kunnen realiseren. Sinds eind 2002 zijn de funderingen onder het Vlaamse filmlandschap helemaal vernieuwd. Zo werd er bijvoorbeeld ook een steunpunt opgericht voor de sector, het IAK (Initiatief Audiovisuele Kunsten). Het VAF (Vlaamse Audiovisuele Fonds), dat sinds eind 2002 op eigen houtje beslist over toekenning van productiesteun, zal in ieder geval efficiënter kunnen werken dan haar voorganger, het halfbakken Fonds Film in Vlaanderen, dat ook nooit als een zelfstandig fonds werd geconcipieerd. De ellenlange weg die dossiers moesten afleggen voordat een producent aan zijn project kon beginnen, is nu drastisch vereenvoudigd. De minister hoeft geen handtekening meer te zetten. Subsidies zullen dus ook niet meer in het luchtledige kunnen blijven hangen tussen twee ministers die elkaar opvolgen. De nieuwe werkwijze met een beperkt aantal adviseurs per project en een fondsbestuur dat autonoom beslissingen neemt in plaats van de oude driehoeksverhouding filmcommissie-minister-administratie, zal zich nogJan Decleir in ‘De zaak Alzheimer’ van Erik van Looy.
moeten bewijzen. De nieuwe constructie houdt ook gevaren in. Het is dus niet verwonderlijk dat er her en der ook kritische geluiden over op te vangen zijn. Zoals steeds hangt alles af van de wijsheid waarmee de verantwoordelijken beslissingen nemen. Maar op het eerste gezicht lijkt de vereenvoudiging winst, en komt ze in ieder geval aan een oude verzuchting van Roland Verhavert tegemoet die meermaals formuleerde dat een minister zich toch ook niet bezighoudt met het programma van de schouwburgen die hij subsidieert... Een tweede belangrijke ingreep in het audiovisuele landschap (zowel voor Vlaanderen als voor Franstalig België) is de recente invoering van de fameuze tax shelter. Investeringen in film kunnen voortaan onder bepaalde voorwaarden belastingvoordelen opleveren voor de investeerder. Zowel voor die tax shelter als voor dat autonome fonds geldt dat er al over gepraat werd sinds het allerprilste begin van de overheidssteun aan de filmsector (1964). Eindelijk zijn beide voorstellen realiteit geworden. Ongetwijfeld zal er door deze maatregel meer privé-geld in de ondergefinancierde Belgische filmsector terechtkomen. Voor de creatief ambitieuzere film zal er waarschijnlijk niet veel veranderen, want investeerders houden nu eenmaal meer van zekere winst dan van mogelijk verlies. Om echt vrolijk te kunnen worden, is het nu nog wachten op het engagement van de televisiezenders en vooral van de VRT. In Vlaanderen is de televisie nauwelijks een partner voor de filmmakers en dat in tegenstelling tot | |
[pagina 759]
| |
de meeste andere Europese landen. Vlaamse cineasten dromen er ook van dat bijvoorbeeld kabelmaatschappijen hun duit in het zakje zouden doen, en natuurlijk ook dat de subsidiepot groter wordt, maar die punten staan vooralsnog niet op de agenda. Of er met al deze vernieuwingen na Barman nu ook een nieuwe wind zal waaien door de Vlaamse film, hangt zoals gezegd alleen af van die filmmakers zelf. Instellingen maken geen films en gewoonlijk heeft talent trouwens de eigenschap hoe dan ook door te breken, ook met forse tegenwind. Dat neemt niet weg dat de machine die in Vlaanderen films produceert, vandaag een serieuze revisie achter de rug heeft. De tandraderen werden geolied. Dat levert niet noodzakelijk betere films op, maar in elk geval minder geknarsetand. Erik Martens Initiatief Audiovisuele Kunsten (IAK), Steunpunt voor de audiovisuele kunsten Vlaanderen, Bijlokekaai 7E, B-9000 Gent, tel. + 32 (0)9 235 22 60, fax + 32 (0)9 233 07 09, info@iak.be. |
|