Ons Erfdeel. Jaargang 46
(2003)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd‘Ik ben van Luxembourg.’
| |||||
[pagina 750]
| |||||
lir!’ in ‘Vieillir’). Laatste concert in Roubaix op 16 mei 1967. Vandaag klinkt zijn pathos soms uit de tijd. Het is nochtans authentiek. Is dat de verklaring waarom het zo moeilijk is Brel te coveren? Omdat hij en alleen hij het pathos echt kan houden? Alle vergelijkingen lopen mank, maar ik denk soms aan Leonard Nolens als ik naar Brel luister: beiden zijn authentiek in hun pathos. Brel gaat dan wel soms over de top. Pathos schiet door en verzandt in pathetiek. De donquichotterie verliest dan zijn cervanteske ironie. In ‘La Quête’ bijvoorbeeld (uit de musical L'homme de la Mancha) waarin die hardnekkige poging om die onbereikbare ster te bereiken gedateerd en geforceerd overkomt. Maar zijn metier staat buiten kijf. Liedjesteksten zijn geen poëzie: ze hebben de stem, de toon, de muziek nodig. Maar Brel haalt soms het niveau van de grote populaire poëzie, van Homerus tot Prévert, de poëzie die velen vervult en sporen nalaat in het collectieve geheugen. Als geen ander kan hij in het bestek van een chanson een verhaal in climax opbouwen door in het refrein subtiel variaties aan te brengen. In ‘Les Bourgeois’ schetst hij de verburgerlijking zo: op hun twintigste houden Jojo en Pierre zich voor Voltaire en Casanova; op zijn dertigste danst Voltaire ‘comme un vicaire’ en Casanova ‘n'osait pas’; als gearriveerde notarissen spreken ze over Voltaire en Casanova. In ‘Zangra’ wacht een militair in een fort op de vijand en zijn moment de gloire. Als de meisjes van liefde dromen, droomt hij van paarden. Als de jonge kapitein de jonge Consuelo gaat bezoeken, spreekt zij over liefde en hij over paarden. De commandant van het fort toast op de paarden van Don Pedro terwijl deze dat doet op zijn liefdes. En als hij jaren later de weduwe van Don Pedro gaat opzoeken, spreekt hij uiteindelijk over liefde maar zij over zijn paarden. De vijand verschijnt ten slotte toch aan de horizon, maar hij is gepensioneerd: ‘je ne seraf pas héros.’ De totale mislukking van een leven is zelden navranter bezongen. Dezelfde variatie en climax vind je inHet metrostation Jacques Brel in Brussel - Foto Patrick de Spiegelaere.
‘Les Flamandes’ en in ‘Les Bonbons’, de feilloze zedenschets van de kleine, Brusselse bourgeoisie. Jammer dat Brel ‘Mai 40’ geen officiële opname waard achtte, maar je kan het horen op de tentoonstelling: de verwarring, de vernedering en de angst, veroorzaakt door de inval van de Duitsers in mei 1940, worden trefzeker opgeroepen. Brel was elf jaar en ontdekte ‘éberlué / Des soldatesques fatiguées / Qui ramenaient ma belgitude’. De vrouwen uit het refrein klampen zich achtereenvolgens vast aan hun mannen, dan aan hun kinderen, en uiteindelijk aan hun tranen. Het chanson eindigt zo:
D'un ciel plus bleu qua'à l'habitude,
Ce mai 40 a salué
Quelques Allemands disciplinés
Qui écrasaient ma belgitude,
L'honneur avait perdu patience,
Et chaque bourg connut la crainte,
Et chaque ville fut éteinte
Et les femmes,
Les femmes s'accrochèrent au silence.
Jammer dat een land niet van volkslied kan veranderen. Brel is de meester van de metonymie, het pars pro toto: ‘Flamingants’ zijn ‘Nazis durant les guerres et catholiques entre elles’: het is hemeltergend onwaar, maar hoe schitterend verwoord (in ‘Les F.’). Generaties proletariërs zijn opgegroeid ‘Entre l'absinthe et les grandmesses’ (in ‘Jaurès’). Idem. Dit lied is overigens een Internationale waard. | |||||
[pagina 751]
| |||||
In ‘Voir un ami pleurer’ is Brels gave voor het concieze tot een hoogtepunt gekomen. Meer dan een opsomming en een volta heeft de chansonnier niet meer nodig:
Bien sûr il y a les guerres d'Irlande
Et les peuplades sans musique
Bien sûr tout ce manque de tendre
Et il n'y a plus d'Amérique
Bien sûr l'argent n'a pas d'odeur
Mais pas d'odeur vous monte au nez
Bien sûr on marche sur les fleurs,
Mais, voir un ami pleurer.
En dan, de laatste vraag: wat was Brel nu? Een Vlaming, of tenminste een onbegrepen minnaar van Vlaanderen; een Belg; een Fransman? Frankrijk heeft hem zeker ingelijfd. Hij heeft er, na frustrerende beginjaren, grote triomfen gevierd. Olympia lag uiteindelijk aan zijn voeten. Parijs verscheen als decor in zijn chansons. Hij heeft het bezongen. Hij kwam er uiteindelijk sterven. Maar zijn accent hield hem Belg. Belg bleef een geuzennaam die hij oppakte als het hem uitkwam, en weer weggooide. Net zoals ‘Vlaming’. ‘Flamingant’ daarentegen was zijn steen des aanstoots. Een ‘flamingant’ was voor de Brusselaar, afkomstig uit de verfranste Vlaamse burgerij, niet meer en niet minder dan een bekrompen en extreme nationalist. Brel had weinig begrip voor de sociale en culturele emancipatie van de Vlamingen. Die nam hem zijn mythisch Vlaanderen af, dat in de traditie stond van het Vlaanderen van Emile Verhaeren, Georges Rodenbach, en dat zelfs vandaag nog opduikt in bijvoorbeeld Le Mal du Pays van Patrick Roegiers: een Vlaanderen zonder... Nederlands, maar met een onschadelijk, folkloristisch ‘Vlaams’ waarvan men echt houdt omdat het de langue des choses is, terwijl het Frans natuurlijk de langue de culture blijft. Franstaligen die in Vlaanderen zijn blijven wonen, of zich Vlaming blijven noemen, zijn bij de onherroepelijke evolutie naar eentalige gebieden in België ‘tussen twee stoelen’ gevallen. Ze vinden dat Vlaanderen hen is afgenomen. Ze reageren daar verschillend op. Maar de nostalgie delen ze. Het is deze nostalgie naar een Vlaanderen dat nooit bestaan heeft, die hun boeken en liederen vaak zo aangrijpend maakt. Ze hebben Vlaanderen dan ook vaak het mooist bezongen. ‘Le plat pays’, waarin Brel met lucht, regen, mist, wind en kathedralen een niet bestaand land oproept; ‘Mon père disait’ waarin die vader Londen een voorstad van Brugge noemt (van mythisch Vlaanderen gesproken); ‘Marieke’ die ergens leeft tussen de torens van Gent en Brugge. On raconte ce qu'on rate. Hij deed overigens hetzelfde met de haven van Amsterdam: hij bezingt het als een soort mythische haven waar eenzame mannen van de zee met opgespaarde verlangens eten, drinken, dansen en dan al hun lichaamsvochten lozen in vrouw en goot (‘Amsterdam’). Ç‘a sent la bière de Londres à Berlin’, natuurlijk (‘La Bière’). Bacchanalen van Bruegel en Teniers zijn nooit ver weg, en horen - helaas - bij Brels clichématige beeld van de oude Nederlanden. ‘Les Flamandes’ zorgde in 1959 voor een rel, die nu wel heel ver weg lijkt. Vergelijk het met ‘Aux Flamandes d'autrefois’ van Verhaeren uit zijn debuut Les Flamandes (1883). Bij Verhaeren zijn de Vlaamse vrouwen met hun ‘chairs pesantes de santé’ van een ‘lourde beauté’. Zij incarneren voor de woest gesnorde bard ‘notre idéal charnel’. Brel hangt een grimmiger beeld op van de danszucht van de gezonde Vlaamse deernen. Uiteindelijk lopen zij dansend... in de pas van de clerus die hen vroom en vlijtig houdt, trouw aan het evangelie van voortplanting en het vasthouden en doen groeien van de materiële welvaart. Hij geselt Vlamingen, omdat hij zich een van hen voelt. Zoals altijd is het antoniem van liefde niet haat, maar onverschilligheid. De vrouwen in Auvergne en Bretagne waren even erg, merkte hij ooit op, maar omdat hij nu eenmaal ‘Vlaming’ was, bespotte hij zijn vrouwen. Op het einde van zijn leven verbouwt Brel in een onuitgegeven chanson een kathedraal (uit Picardië, Artois of Vlaanderen) tot schip om ermee naar Engeland, de Azoren, en door het Panamakanaal naar de Stille Oceaan te varen. Vlaanderen ligt nu achter hem. Als hij er nog naar terugkeert is het met een provocatie: ‘Les F.’ (en hij bedoelde ‘les Flamingants’) krijgen er voor de laatste keer van langs. Hij verbiedt hen ‘onze’ kinderen te leren ‘blaffen in het Vlaams’: ‘à aboyer flamand’. Nu heet het dat het wegvluchten uit Brugge van de Noordzee (‘Voyez la mer du Nord elle s'est enfuie de Bruges’) een straf is. Maar meestal vergeet men uit dit ‘chanson comique’ de gepijnigde regels te citeren die de hybride identi- | |||||
[pagina 752]
| |||||
teit van Jacques Brel (en vele Belgen, enigszins verlegen over hun belgitude en aarzelend tussen hun talen) samenvatten:
(...) quand les soirs d'orage des Chinois cultivés
Me demandent d'où je suis, je réponds fatigué
Et les larmes aux dents: ‘Ik ben van Luxembourg’ Luc Devoldere
| |||||
Bibliografie
| |||||
Discografiejacques brel, Intégrale Brel, Barclay / Universal, 2003. Box van 15 cd's met 5 nooit eerder opgenomen nummers. |
|