Ons Erfdeel. Jaargang 46
(2003)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 715]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Mensen bestaan bij de gratie van verhalen Het oeuvre van Leon de WinterSiem Bakker Vanaf de eerste verhalenbundel, Over de leegte in de wereld (1976), tot zijn tiende roman, God's gym (2002), heeft Leon de Winter zich mogen verheugen over een meer dan normale belangstelling van de critici. Opmerkelijk zijn ook telkens weer de extreme verschillen in waardering. Tom van Deel bijvoorbeeld sprak naar aanleiding van Hoffman's honger in 1990 over ‘de stijl van iemand die aan literatuur wil doen, maar intussen voor de Bouquet-reeks blijkt te schrijven.’ Bart Vervaeck vond dezelfde roman ‘onopdringerig; [met] korte zinnen, eenvoudige beelden, veelvuldige toelichtingen [en een] heldere structuur.’ Op 29 juni 2002 maakte de jury van de in 1999 ingestelde ‘Welt-Literaturpreis’ van het Duitse dagblad Die Welt bekend dat de prijs voor het jaar 2002 was toegekend aan Leon de Winter: ‘Sie ehrt ihn für seine sowohl komplex angelegten als auch spannend zu lesenden Romane, in denen der Autor hochkomisch, dabei aber auch äußerst einfühlsam vom Getriebensein des modernen Menschen erzählt.’ (De jury onderscheidt hem voor zijn complex geconstrueerde en tegelijk spannende romans, waarin hij op een humoristische en toch ook empathische manier over de drijfveren van de moderne mens vertelt.)
De Winter heeft nooit tot de harde kern van de zogenaamde Revisor-groep behoord. Toch zou men op grond van overigens summiere vermeldingen in Anbeeks Geschiedenis van de Nederlandse literatuur tussen 1885 en 1985 en van Schenkevelds Nederlandse literatuur, een geschiedenis de indruk kunnen krijgen dat de Revisor-poëtica zijn schrijverschap min of meer bepaald heeft. Een beschouwing van Anne Marie Musschoot in Ons Erfdeel, over paradigmawisselingen in de jaren '80 en '90, bevestigt deze indruk: ‘Het we- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 716]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
reldbeeld van de Revisor-auteurs is solipsistisch: de wereld is niet zomaar wat hij is, hij is een voorstelling die de personages zich ervan maken. Dezelfde filosofische grondhouding bepaalt ook het wereldbeeld van auteurs als Jeroen Brouwers, Louis Ferron, Leon de Winter en Oek de jong, die met zijn Opwaaiende zomerjurken (1979) het nieuwe epos van het idealisme en van het iktijdperk heeft geschreven, waarmee zich destijds een groot jong lezerspubliek kon identificeren.’Ga naar eind(1) Vraaggesprekken met De Winter uit het begin van de jaren '80 laten daarentegen zien dat hij ook toen al een romanpoëtica hanteerde die, als we het spoor van Musschoot verder volgen, pas goed uit de verf zou komen in de jaren '90. In een interview door Frits Abrahams (Vrij Nederland, 13 juni 1981) blijkt hij wel wat opgesnoven te hebben van het literaire klimaat destijds, dat met begrippen als ‘academistisch’ en ‘structuralistisch’ snel getypeerd is. Maar tegelijk is hij eraan voorbij: ‘Eigenlijk roep ik steeds tegen de lezer: ‘Het is een verhaal, maar schaam je niet om het spannend te vinden, ook al is het geconstrueerd.’ Deze uitspraak vinden we terug in Ons Erfdeel in 1988. ‘Ongewoon’ en ‘origineel’: dit zijn kwalificaties die er mogen zijn, maar ze gelden volgens Jaak de Maere niet voor zijn nieuwste roman op dat moment: Kaplan (1986): ‘gevaarlijke accentuering van gebreken, die vooral in Vertraagde roman [1982] al in de kiem aanwezig waren’ (...) ‘irritant koketteren met de eigen biografie’, (...) ‘seksuele obsessie’, (...) ‘al te voorspelbare plot-elementen’ (...) ‘gebrek aan psychologische diepgang’ (...) ‘reeks miskleunen in de beeldspraak’(...) ‘verzanding van thematiek waaraan weinig meer valt toe te voegen’.Ga naar eind(2) De ambiguïteit in waardering is na Kaplan gebleven. Hoe lovend recensenten ook zijn, ze houden een slag om de arm. In zijn eerste boeken zou hij zijn literaire voorbeelden te weinig hebben verhuld, onder anderen Peter Handke in De (ver) wording van de jongere Dürer (1978). In God's gym overtuigt de visie op het bestaan niet, volgens Jeroen Vullings (Vrij Nederland, 22 juni 2002). ‘Hoogstens beklijft het inzicht dat binnen zijn universum niets is wat het lijkt.’ Karakteristiek aan deze bespreking is dat de slotbewering over De Winters kennelijk wetenschappelijke zwakte er zo plompverloren bij staat, als afsluiting van een reeks overtuigende constateringen op ‘metaniveau’, door deze criticus als volgt geformuleerd: a. ‘Wat schijn is en wat wezenlijk (...) blijkt niet te achterhalen’; b. ‘Wat [kan] een mens binnen een uur aan ongerijmdheden verdragen’; c. God's gym is een metafoor voor het bestaan: ‘het leven is niet meer dan een sportschool waarin iedereen zich in het zweet des aanschijns afbeult (...) ijdelheid der ijdelheden’; d. ‘Aan het met het verleden verbonden lot is niet te ontkomen’. Daarmee is de lof niet op, want ook de ‘internationale setting’ en de ‘actuele politiek’ worden positief gewaardeerd. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 717]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Als het belangrijkste omslagpunt in de ontwikkeling van zijn romanopvatting beschouwt De Winter ongetwijfeld Kaplan. Bzzlletin wijdde in 1998 een themanummer aan hem, met daarin een vraaggesprek door J. Heymans: ‘Toen ik aan [Kaplan] begon, had ik me voorgenomen dat het alle kanten uit mocht waaieren. Niks geen strengheid meer. Ga elk zijpad in dat zich aandoet. En als je vastloopt, ga je gewoon netjes terug. De opdracht van Kaplan was: tegen alle regels ingaan. Als een slager wilde ik dus een worst maken waarin ik alles kon stoppen wat mij voor handen kwam. De benadering van de boeken die ik voordien had geschreven, was ik als een keurslijf gaan ervaren. (...) Een boek als Kaplan was, literair gesproken, het meest frivole dat ik me toentertijd kon voorstellen: bizar, meerstemmig, een losse dramatische structuur en toch ook een liefdesverhaal. Met Kaplan heb ik de strengheid die ik in Zoeken naar Eileen W. of La Place de la Bastille had proberen na te streven, volkomen opgeblazen.’ In hetzelfde vraaggesprek verrast De Winter met de mededeling dat hij werkt ‘aan een tora van vijf boeken over een zoektocht naar de grondslagen van een moraal’. De hemel van Hollywood hoort daar niet bij. Het begin ligt bij Hoffman's honger (1990), het tweede en derde boek zijn dan De ruimte van Sokolov (1992) en Zionoco (1995). In 2002 lijkt de reeks inderdaad voltooid te zijn, maar nu wel met inbegrip van De hemel van Hollywood. God's gym heet het afsluitende deel te zijn van ‘een trilogie’, ‘een korte serie over de Amerikaanse werkelijkheid’, eventueel te herdrukken in één band onder de titel Pax Americana. Bepaalde personen en namen in de drie romans zijn dezelfde en De hemel van Hollywood past er nu helemaal bij, ook thematisch: niets is wat het lijkt, niemand is te vertrouwen. | ||||||||||||||||||||||||||||||
Een cyclus van vijf romansEen belangrijke verbindende factor is het begrip tora, dat hier wijst op de bewuste verwerking van de geschiedenis van het Europese jodendom. De Winters eigen joodse herkomst die zich eerst manifesteerde in La Place de la Bastille en explicieter in Kaplan, heeft zich voortgezet in zijn oeuvre. De verhalende uitwerking verschilt steeds, maar telkens is er een combinatie met verreikende ethische kwesties. Van pasklare handreikingen bij moreel ingewikkelde situaties is geen sprake. In Hoffman 's honger worstelen de hoofdfiguren met de leegheid van hun bestaan. Teksten van Spinoza verscherpen het zicht op het leven dat de diplomaat Felix Hoffmann leidt in het Praag van ‘die Wende’ in 1989: ‘Alles wat in het alledaagse leven veelvuldig voorvalt, [is] ijdel en futiel.’ (p. 22) Hoffman is ‘de laatste van een familie van sterke, rossige joden die in voorbije eeuwen de werkpaarden waren geweest in Poolse en Russische sjtetls’ [joodse dorpen]. (p. 25) Spinoza vertegenwoordigt geen gelovige joodse traditie. De God van Spinoza is gelijk aan ‘de kracht van de Natuur, Die noch straft | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 718]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Leon de Winter (o1954) - Foto Klaas Koppe.
noch beloont, Die vruchtbaarheid en voortgang is, maar Die geen einde kan maken aan leegte en lijden.’ (p. 207) Een normatief ethisch standpunt draagt Hoffman's honger niet uit. Wel zit dit verscholen in de levensbeschouwelijke tegenpool van Felix Hoffman, zijn vrouw Marian, die katholiek is en studie maakt van Vondel. Beiden zijn zoekers naar een geestelijk houvast te midden van de ‘wrede werkelijkheid.’ (p. 45) Ook ogenschijnlijk terloopse constateringen geven aan de in Tel Aviv gesitueerde roman De ruimte van Sokolov (1992) diepgang mee. ‘Alles nep en in scène gezet’ (p. 72): zo'n zin is een typisch De Winter-equivalent van elders door postmoderne schrijvers in filosofische termen geformuleerde bevindingen inzake de onkenbaarheid van de werkelijkheid. De hoofdzaak in deze roman zijn vragen als wat is vriendschap, liefde, verraad, of: wat behelst het begrip ‘joodse identiteit’, vragen die worden gesteld in de context van de politieke problemen waar het huidige Israël voor staat. Met als antwoorden ondubbelzinnige uitspraken over de betrekkelijkheid van de Tien Geboden: ‘Mozes beweerde dat God die geboden verzonnen had, maar neem van mij aan: Mozes zelf heeft die stenen tafelen gebeiteld’, aldus Lev tegenover zijn vriend Sasja. (p. 236) Deze tegenstelling is in ethisch opzicht uiterst scherp, zoals wanneer de moralist Sasja aan de pragmaticus Lev verwijt dat hij een manier van redeneren heeft ‘waarmee je alles kunt goedlullen. Je verandert, | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 719]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
en je morele en ethische systemen veranderen ook.’ (p. 234) Sasja zegt dat hij, hoewel hij van een Russisch ruimte-ingenieur verworden is tot een aan drank verslaafde straatveger in Tel Aviv, desondanks met een dergelijk gebrek aan principes niet kan bestaan. De ruimte van Sokolov is een roman over de grenzen van het menselijk gedrag, over morele dilemma's. Critici spraken van een zorgvuldig gedocumenteerde roman, die méér was dan zomaar een spannende thriller. ‘Het boek draait niet om de oplossing van een misdrijf (...) het gaat hier om een psychologische roman over vriendschap, verraad, amoraliteit en vooral ontheemd zijn.’ (Dautzenberg). Goedegebuure en Van Deel bleven verstokte criticasters en vonden ook deze roman weer larmoyant, goedkoop en uiterst oppervlakkig. Het zijn geluiden die doen denken aan de wijze waarop in de jaren '60 de verhalen en romans van Jan Wolkers werden onthaald. ‘Plat’ en ‘walgelijk’ noemde de recensent van Trouw, J. van Doorne, in 1965 Terug naar Oegstgeest. Kees Fens zag er zonder enige terughoudendheid ‘Wolkers' beste werk’ in. Voor de historische parallel zorgt Bart Vervaeck door De ruimte van Sokolov te bestempelen als De Winters beste boek. (De Morgen, 31 december 1992). Een rabbijn als hoofdpersoon - het is een logische stap in het oeuvre. Aan wie zou je het morele gehalte van het jodendom beter kunnen toetsen dan aan een geestelijk leider? In Zionoco neemt de rabbijn Salomon Mayer (Sol) de maat van zichzelf met een voordracht over ‘het morele gehalte van het rabbinale leven’ (p. 14) ofwel over ‘de problemen van iemand die gevangen zit in zijn achterhaalde traditie.’ (p. 60) De publicatie hiervan leidt tot absurde verwikkelingen. Zionoco is een vader-zoonroman, die gelardeerd is met veel letterlijke citaten uit het Oude Testament en de talmoed. De titel is de naam van een heilige berg volgens Zuid-Amerikaanse indianen. Het magische einde is onwaarschijnlijk, het boek gedraagt zich ineens als ‘een gesloten fictioneel systeem’, om een term van Marcel Möring te gebruiken. Anders gezegd: De Winter trekt voor de gelegenheid zijn Revisor-jas weer eens aan door Salomon Mayer volledig op te sluiten in zijn verbeelding. Als een verloren zoon keert hij terug in de armen van zijn doodgewaande vader, die in hem de Messias, de Verlosser ziet. Verder dan essentiële vragen over het bestaan en de vaststelling dat God, áls hij zou bestaan, nog schuldiger is dan de mens, wil de roman niet reiken. De antwoorden blijven van algemeen menselijke aard en zijn herkenbaar als twintigste-eeuws en existentialistisch. Bijvoorbeeld in hoofdstuk 10 met de zelftypering van Sol als ‘niet meer dan een vluchtige passant, een zwerver in een kostuum van Giorgio Armani.’; in hoofdstuk 11, waar de betekenisloosheid van de dood door het hoofd van Sol spookt, en in hoofdstuk 15 met de retorische vraag ‘Verandert de mens?’ Onthutsend zijn de vragen die gesteld worden aan de rabbijn door joel, een kind dat aan kanker lijdt, tegelijk is er | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 720]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
een berusting in de dood waar de volwassene geen greep op heeft. De verdeeldheid onder de critici was ook hier groot. Aan het ontroerende hoofdstuk over het stervende kind kan het niet gelegen hebben, wat blijkt uit onder meer de bespreking van Johan Diepstraten: ‘Al wordt her en der aan de intenties van Leon de Winter getwijfeld, zijn romans gaan wel degelijk over fundamentele vraagstukken. Willy Reedijk typeert Zionoco in Levend Joods Geloof als een ‘integer beschreven worsteling met traditie’. Het mensbeeld in De hemel van Hollywood, een postmoderne krimi over een verlopen filmacteur, wordt in termen van de film geformuleerd: ‘acteurs (...) dat zijn wij allemaal.’ (p. 212) Het centrum van de Amerikaanse filmwereld, de Amerikaanse maatschappij tevens, is ‘aangetast en aangevreten.’ Wat de mens rest, is ‘naakte angst om zijn existentie’ (p. 26). Wie gewetensvol probeert te zijn in Los Angeles, redt het niet. Joop Koopman, de hoofdfiguur in God's gym, de derde ‘Amerikaanse roman’ lijkt op hoofdfiguren uit andere romans, doordat hij losstaat van groepen en nergens bij hoort. Hier treden specifieke kwesties als de joodse identiteit en de houding tegenover Israël weer wél op de voorgrond, opnieuw in combinatie met existentiële vragen. Waarom gebeuren de dingen zoals ze gebeuren? Hoe valt inzicht te verkrijgen in leven en dood? Het zijn problemen in de existentialistische lijn van de twintigste-eeuwse literatuur. ‘God is de god die we zelf maken, die we projecteren’, aldus De Winter in Knack (3 juli 2002). ‘Als je het meest verschrikkelijke verlies lijdt dat er is: de dood van een kind, waar vind je dan nog de kracht om te bestaan? (...) God's gym is natuurlijk niet het eerste boek over een vader die een kind verliest. Mijn taak is het om dat verhaal in 2002 opnieuw te vertellen, met de middelen en de beelden waarover ik nu beschik. Dat is de opdracht van de literatuur. Qua thema kun je er niets meer aan toevoegen. Het gaat om het vinden van een nieuwe vorm, nieuwe kleuren, een nieuwe smaak. Dat kost je jaren, heel langzaam bouw je zoiets op.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||
Goed en tóch spannendHet is een bijzondere kwaliteit van Leon de Winter om op een ogenschijnlijk gemakkelijke wijze, in toegankelijke taal en beelden een diepere gelaagdheid aan een roman mee te geven. Niet ieder werk van hem zal klassiek worden, maar dat is ook niet weggelegd voor Hermans, Reve of Mulisch. Met Hoffman's honger, De ruimte van Sokolov en God's gym is De Winter het beste niveau van ‘de grote drie’ inmiddels dicht genaderd. Het aantal vertalingen van werken van hem neemt indrukwekkend toe. Recente Duitse kritieken leggen eenzelfde kritische grilligheid aan de dag als we hierboven constateerden. Een norm voor gebrek aan kwaliteit hoeft dit niet te zijn. Negatieve kritieken staan latere roem zelden in de weg. Ton Anbeek hield niet zo lang gele- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 721]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
den onder de titel ‘Spannend en tóch goed’ terecht een pleidooi voor het proza van Tim Krabbé. Voor De Winter keer ik de volgorde graag om: goed en tóch spannend. Dat is een nóg betere kwalificatie, als gevolg van een eigenschap die critici nog altijd doorslaggevend vinden in hun beoordelingen: hoe gelaagder, hoe geslaagder. Wie het maatschappelijke engagement of de ethische thematiek niet wil zien van romans die gesitueerd zijn in politieke brandhaarden als Ierland, Israël, Wenen of Amerikaanse steden en alleen maar de spanning ervan accentueert, en dat ook nog met enig dédain, doet ze dubbel tekort. Het is de traditionele angst in de literatuurkritiek voor de dwingende aanwezigheid van het meest voor de hand liggende kenmerk van romans: het verhalende karakter ervan. Blijkbaar mag dit niet zomaar mooi samengaan met dieper grijpende existentiële thematiek zoals ‘niets is wat het lijkt’ of de oeroude context van ‘ijdelheid der ijdelheden’. Bij elke nieuwe roman gaat De Winter met deze combinatie om als een nieuwe uitdaging. Hoe ernstig de thematiek ook is, het vertellersplezier spettert er telkens vanaf. | ||||||||||||||||||||||||||||||
NotenDe titel van dit artikel is ontleend aan God's gym, p. 342, waar Godzilla op de mededeling van Joop, dat hij weer is gaan schrijven, reageert met: ‘Ik ben erg blij dat te horen, sir. Ik leef met u mee. Mensen bestaan bij de gratie van de verhalen.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|