| |
| |
| |
De trefzekere passen van een romanticus
Over de choreograaf Piet Rogie
Isabella Lanz
werd geboren in 1953 en is kunsthistorica. Schrijft over dans in ‘NRC Handelsblad’ en doceert dansgeschiedenis aan het Koninklijk Conservatorium te Den Haag en aan de Universiteit van Leiden. Publiceerde o.a. ‘Een tuin met duizend bloemen’ (over Jiří Kylián) en ‘Hedendaagse dans in Nederland en Vlaanderen’ (met Katie Verstockt, 2003).
Adres: Binnenkadijk 306, NL-1018 AZ Amsterdam
‘Naakt willen zijn. Als een per jaargetijde wisselend van groen voorziene boom, zijn wortels uitstrekkend naar het diepe, een verder liggende horizon; dorst lijdend om in omvang te kunnen groeien. Van de koude grond naar het volle zonlicht. Geen eind in zicht.’
Met deze poëtische woorden bedankte Piet Rogie zijn gehoor in oktober 1997 in de Westerkerk te Amsterdam waar hij de Prins Bernhard Fonds Prijs voor Theater in ontvangst mocht nemen. Een prestigieuze prijs die markeert dat deze Vlaming in Nederland veel aanzien geniet als choreograaf. Het jaar ervoor ontving hij ook al de choreografieprijs van de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties (VSCD). Die prijzen waren bekroningen van zovele in onzekerheid werkende jaren, want Rogies carrière verliep verre van glad. Eerder kwam hij met hinkstapsprongen en via omwegen tot het punt waarop hij halverwege de jaren negentig belandde, als een prominent en eigentijds dansmaker.
Een televisiedocumentaire voerde hem bij die gelegenheid terug naar de stad van zijn jeugd: Kortrijk. Daar tekende hij toen al strips en raakte er in het theater onder de indruk van de magie. Als tiener trad hij zelf met een dansgroepje op en ervoer de spanning van het podium. Toch was het aanvankelijk niet de dans maar de beeldende kunst waarin hij zich professioneel schoolde, aan het Sint-Lucasinstituut te Gent. Zijn eerste liefde was het beeld, zei hij ooit. Als kind kon hij gebiologeerd kijken naar afbeeldingen van Maria en jezus bij zijn grootmoeder thuis aan de wand. Later ontdekte hij dat je ook met dans kon ‘schilderen’. De laatste jaren (1976-1978) aan de kunstacademie combineerde hij met lessen aan de Antwerpse Stedelijke Balletschool. Beide opleidingen rondde hij met vrucht af, energiek en gedreven als hij is. Karaktertrekken die passen bij Rotterdam, waar hij zich in 1979 vestigde: als ‘danser,
| |
| |
Piet Rogie, ‘Archief’-Foto Rob't Hart.
choreograaf, ontwerper van decor en licht’, zoals zijn curriculum vitae vermeldt. Daarvan is niets overdreven, zelfs pedagoog had hij mogen toevoegen. En schilder, hoewel hij zijn portretten binnen de muren van zijn atelier houdt, en als een solitaire activiteit ziet, geheel los van de dans.
Eind jaren zeventig slingerde hij zich in het enerverende Rotterdamse moderne danscircuit. Ruim tien jaar leidt hij er nu al een kleine dansgroep: Rogie & Company, fraai gehuisvest in een voormalige jeneverstokerij aan de pittoreske Voorhaven. Dansen doet de choreograaf (o1954) nu niet meer vanwege de zwakke plekken in zijn lijf, creëren uiteraard wel. Zijn recentste ballet Sub rosa (a quintet) (2003) is een mijmerende terugblik op zijn metier als dansmaker. In dit intieme kamerballet toont hij de geboorte van een danskwintet. Het publiek kijkt mee met het wordingsproces van de voorstelling, van idee via twijfels en vragen tot het uiteindelijke resultaat. De (aanzetten tot) danssolo's van Martijn Kappers, Suet-Wan Tsang, Goran Turnšek, Kim Raasveld en Anouk Froideveaux worden begeleid door filmfragmenten. Noud Heerkens registreerde onopgesmukt de vage overwegingen, de twijfels en de soms verbluffende nuchterheid van de dansers en de maker. Dat levendige beeldmateriaal vormt het decor en impliciet het commentaar op een verder lichte en onderhoudende voorstelling.
Wellicht was Sub rosa een reactie op zijn voorgaande stuk Mayday. Dat was erg beladen en theatraler dan ooit. Daarmee verraste Rogie, want hoezeer
| |
| |
Piet Rogie, ‘Tragic torso’ - Foto Sophie van Schouwen.
zijn oeuvre ook een afwisseling vertoont in accenten op het beeldende, anekdotische, muzikale en abstracte, bij zijn dans draait het altijd om een synthese van emotie én vorm, van een beheerste vorm welteverstaan. Dat vormvaste hield hij over aan de klassieke balletstijl die hij leerde aan de barre. De ruimtelijke patronen, de logische tijdsindeling en het heldere idioom zou hij nooit verloochenen, al sprak de tijdgeest in de jaren zeventig een andere taal. Anders dan zijn luchthartige postmoderne collega's zocht hij naar het hoe en waarom in het leven en probeerde hij te doorgronden wat ons beweegt. Zonder in de traditie van de expressionisten te willen stappen. Tegenover zijn diep graven en onrustig zoeken stelde hij de ratio van een gestileerde academische dans. En daar verbindt hij gevoelens en gevoeligheden aan. Zijn choreografieën schetsen opvallend vaak de zachte en kwetsbare plekken. Ze tonen ons eerder de achilleshiel dan eelt op de ziel of harde spierbundels.
Bij die zoektocht in de dans liet Rogie zich vergezellen door de verschillende muzen. Pregnant aanwezig was van meet af aan - hoe kan het anders - de beeldende kunst. Bij de start van zijn carrière was de relatie tussen beeldende kunst en dans nog hecht en soms concreet. Zo voerde hij in De bron der inspiratie de kunstenaar en zijn muze als allegorieën ten tonele en liet hij citaten van de door hem bewonderde Nederlandse schilders Rob Scholte en Marlene Dumas horen. Die experimentele liaison tussen beeld en dans gaf hij nog eens vorm in het grootse multimediale project Bleek goud, waarna hij vaststelde dat zijn poging om beeldende kunst met dans te vervlechten spaak was gelopen wegens gebrek aan dynamiek. Toch liet hij dat beeldende aspect niet geheel los. Alleen al omdat hij bij zijn choreografieën ook altijd zelf decor
| |
| |
Piet Rogie, ‘Nondescript’ - Foto Rob 't Hart.
en licht ontwerpt, zijn dans omkadert met sobere middelen, zonder veel opsmuk, net als de dans zelf. Nadat Rogie in de jaren negentig het accent meer verlegde naar pure dans, introduceerde hij schilderkunstige begrippen zoals motieven in zijn werk: de piëta dook op in Clemens kamer, later volgden zelfs levende schildersmodellen en stillevens met vanitassymbolen.
| |
Man versus vrouw
Calliope was de tweede muze die als inspiratiebron diende: poëzie, passages of personages uit de wereldliteratuur vlocht hij losjes als rode draad door zijn ‘verhalende’ stukken. Die leverden hem een belangrijk thema: de complexe
| |
| |
relatie tussen man en vrouw. Voor het eerst kwam dit thema markant tot uitdrukking in de Blauwbaardtrilogie, die hij samen met toneelschrijver Rob de Graaf ontwikkelde. Bartóks opera diende als ondergrond. Rogie danste zelf een introspectieve solo (Archief) over het gevaar van zoeken en eenzaamheid. In Bulletin dienden zeven medekunstenaressen het thema ‘gewelddadige man versus zijn bruiden’ heftig van repliek. Pas in het dramatische slotdeel, Judit, stond Blauwbaards ongelukkige geliefde centraal. Gefluister over dromen en verlangens werd versneden met flarden Bartók.
Dolend door het land van verleidelijke vrouwen en feministische noties raakte Rogie wel eens bekneld, lijkt het. Onlangs werd het thema van man en vrouw als tegenpolen, als vijanden ook in dat noodlottige verbond van de liefde, hem opnieuw aangereikt. Uit onverwachte hoek, door Arthur Japin. Deze auteur was gevraagd een kort verhaal te schrijven voor een gecombineerd dansprogramma. De schrijver van de bestseller De zwarte met het witte hart schreef in de epische stijl van een tragedie De vrouwen van Lemnos, een voetnoot in de Griekse mythologie. Over de terugkeer van Jason op het eiland Lemnos waar de vrouwen aan hun lot zijn overgelaten. Zij hebben Aphrodite verwaarloosd en zijn door deze godin gestraft met een vreselijke stank, althans dat beweren de mannen. Uit wraak voor hun verwaarloosde liefdesleven vermoorden de vrouwen hun mannen en zonen. Na dit bloedbad arriveert Jason en laait het liefdesvuur tussen de seksen opnieuw op.
Net als in De zwarte met het witte hart stelde Japin in De vrouwen van Lemnos de vraag of iemand zijn identiteit aan zichzelf ontleent dan wel aan de beeldvorming door een ander en gaat het over de (ontwrichtende) kracht van het woord. Rogie spitste zijn drama juist toe op de man-vrouwrelatie, al volgt WO/MAN Japins in bloed gedrenkte verhaal niet letterlijk. Rogie abstraheert en draait de verhouding om. De man (Reinier Schimmel) moet zich verdedigen tegen drie strijdvaardige vrouwen. Hun solo's rond de man getuigen van trots geweeklaag (Kim Raasveld), schuchtere kameraadschap (Wubkje Kuindersma) en woedende aanhankelijkheid (Janaika Holle). Hun scherpe onregelmatige passen onderstreepten dit abstracte dansdrama vol tegenstrijdigheden als het metrum een Grieks epos.
| |
Muziek als motor
Zijn overwegend theatrale lijn boog Rogie begin jaren negentig om naar een dansante aanpak, met muziek als voornaamste inspiratiebron en motor voor zijn dans. Hij legde een eclectische smaak aan de dag en bezat de euvele moed uiteenlopende genres direct naast elkaar te stellen. In Nondescript bijvoorbeeld wisselde hij een klassieke Bach af met Abba's vette popmuziek en met Becks sophisticated pop uit de jaren negentig. Muziek werd gaandeweg een structurerend element bij het choreograferen. Het kwintet Klavier LIVE zette
| |
| |
Piet Rogie, ‘Fruitt(h)ree’ -Foto Rob 't Hart.
hij op een bonte parade van pianomuziek: Bach, Beethoven, Cage, Franck, Hindemith, Ligeti, Martinu, Mozart, Rihm, Satie, Schoenberg, Stravinsky en Szymanovsky volgen elkaar op, door de dans logischerwijs verbonden. Een jaar eerder had Rogie zich met Naast ontpopt als maker van ‘muziekballetten’. Muziek als golfstroom of de bedding van je dans, noemt de maker dat, muziek die de dynamiek stuurt.
Toch wordt zijn werk nooit uitsluitend een illustratieve visualisering van de muziek. Altijd blijven thema's de sfeer mede bepalen doordat hij zijn abstracte danspassen op muziek aanlengt met herkenbare emoties. Maar zijn nauwe verbinding met muziek stelde hem in staat zijn dansvocabulaire uit te diepen. Al is Rogie dus niet een choreograaf die zich louter om pasjes bekommert, in deze niet-beeldende en niet-theatrale periode ontwikkelde hij een herkenbaar idioom. In zijn autobiografische solo Cargo (1989) was dat nog een haperende, nonchalante taal waarin zijn twijfels, melancholie en ironie doorklonken. Voor anderen creëerde hij trefzekere passen in een ‘klare lijn’. Contrastrijk door de afwisseling van kleine snelle passen met lang uitgerekte poses. Een danstaal die niet volumineus is maar scherp en krachtig als grafiek. Zijn achtergrond als klassiek danser werkt daarin door, al tracht hij die danstaal op te rekken vanuit niet-academische principes. Bijvoorbeeld door niet uit te gaan van het klassieke evenwichtsmodel maar van de neerwaartse val, iets wat aan de moderne dans is ontleend. Of door de klassieke beenbewegingen te combineren met grillige bewegingen in de torso, met hoe- | |
| |
kige gewrichten, hakende ellebogen, scheefgedraaide heupen en grappige wendingen in de ribbenkast. Groot en breed uitgemeten is zijn dans, enigszins verbrokkeld maar niet gefragmenteerd, vloeiend verbonden en toch ook niet te zacht organisch.
Het argument waarom Rogie vasthield aan de klassieke techniek is boeiend: zij verschafte hem een neutrale expressie. Die zuivere contouren kleurt hij onnadrukkelijk in met emoties. Onder invloed van een jonge generatie makers sprak hij recent zelfs van een ‘zachte lijn’, die als vanzelf sensueel of kwetsbaar overkomt. Het duidelijkst werd dat in Space of the Shadows dat hij uitbracht in het programma Fruitt(h)ree (2002) waarvoor de Japanse Saori Kakizawa zachte, onbestemde muziek componeerde. Verandering was op til, ook in zijn relatie met de muziek. Dat viel al af te lezen uit de samenwerking met de componist Greg Smith. Voor Tragic torso maakte deze een geluidsscore die de handeling in het drama onderstreepte. In Mayday gingen deze componist en de choreograaf gelijktijdig in de studio aan de slag en voerde Smith zijn soundscape live uit: via samples en elektronica en met slagwerk en zang, een werkwijze die paste bij een gloednieuw concept.
| |
Het lichaam als domein van erotiek en verval
Wie van de drie muzen Rogie al twintig jaar het meest nabij is, is natuurlijk Terpsychore, de dansende halfzus van Apollo die naar goed romantisch gebruik de choreograaf inspireert. Niet alleen bij het creëren van danspassen, maar vooral als danseres. Vrouwelijke sensualiteit vormt zelfs een thema op zich en Rogies dans is vaak latent erotisch getint. Aan het mysterieuze geheel van complexe liefdesgevoelens refereerde hij al in een vroeg stadium in het stuk Kleine oefeningen. Later groeiden passie en schroom voor vrouwen uit tot ware leidmotieven. In Naakt drapeerde hij Kirstin de Groot (zijn huidige echtgenote en moeder van zijn twee kinderen) en Gaby Sund over kale bedden heen; in Nondescript speelde hij de driftige Laura Moro uit tegen de onderkoelde Johanna Laber, en keek daarbij zelf van terzijde toe. De verhouding tussen de kunstenaar en zijn muze werd een thema in twee duetten. In Cargo/Montage was die relatie (Rogie en Laber) vooral kameraadschappelijk, in Naast (Rogie en Laber) afstandelijk: het naderend afscheid van deze danspartners werd ingeluid.
In deze duetten celebreerde Rogie de liefde. Gaandeweg bracht hij het lichaam in beeld zonder die erotische ballast, als een object, met als doel de natuurlijke expressie ervan te tonen. Met een parafrase van Paul van Ostaijens ‘ik wil bloot zijn / en beginnen’ als motto toonde hij dat lichaam in zijn kale naaktheid. In Lichaam confronteerde hij vervolgens de gladde lijven van jonge dansers met de rimpelige lichamen van naaktmodellen op leeftijd. In Model liet hij schildersmodellen in klassieke poses staan, liggen, zitten en
| |
| |
Piet Rogie, ‘portret Johanna’, koolstof, A4-formaat.
choreografeerde eromheen jonge dartele danseressen. Naast Eros kwam Thanatos te staan. In Nondescript hingen transparante panelen waarop mensenskeletten waren afgedrukt. Soms ging de maker er zelf naakt tegenaan staan en vielen voor het oog leven en dood samen. Schoonheid en vergankelijkheid maakte hij zichtbaar in de huidplooien van de dansers. Dramatischer nog was het lot van het lichaam in Tragic torso, geïnspireerd door schilderijen van Francis Bacon. Het lichaam werd het domein van erotiek en dood, verval en deformatie, macaber uitgelicht in rode en blauwe kleuren. Tragic torso verraste door de felle toon van agressie, woede en angst. Dat rauwe werd wel in toom gehouden door het prachtig geconstrueerde decor dat als een triptiek het drama omlijstte. In dit recente werk kwamen veel lijnen uit zijn organisch gegroeide oeuvre samen: de balans tussen abstractie en figuratie, tussen beeld en dans, tussen puur dansant en theatraal.
Meer dan een cynicus blijft Rogie de man van de verwondering, de milde melancholicus die de lyriek ook omhelst en een ironische knipoog niet schuwt, die zijn danspoëzie lardeert met sensibele, muzikale en cerebrale frasen. Diep in zijn hart is deze Vlaamse Rotterdammer dan toch de wispelturige artistieke kleinzoon van die Vlaamse dichter die hij graag parafraseert.
Rogie & Company, Voorhaven 21, NL-3025 HC Rotterdam, tel. + 31(0)10244 09 68, fax + 31(0)10 244 09 69, www.rogie-company.nl
|
|