Ons Erfdeel. Jaargang 46
(2003)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdBeer gaat door zuur naar zoet.
| |
[pagina 627]
| |
de uitdrukking au pied de la lettre voorkomt. Dit ging mij te ver, zoals queues en borsjtsj mij te ver ging. Aan de andere kant heb ik uitstekende Nederlandse woorden die niet in de Van Dale-lijst staan, zoals de verledentijdsvorm woof van wuiven en het woord miet, wel in mijn lijst gezet. Overigens geeft Van Dale wel de vorm foof die ten opzichte van fuiven dezelfde komische rol vervult als woof in wuiven. Van Dale heeft gelijk dat mietje het verkleinwoord is van mie, maar de meeste sprekers denken nu eenmaal dat mietje van miet komt. Natuurlijk vallen zulke keuzes altijd te betwisten, maar er zal nooit een woordenboek komen dat iedereen tevreden stelt. Ik heb me overigens, zo zult u merken, op een zeer toegeeflijk standpunt gesteld, zodat de lezer eerder woorden uit mijn opsomming zal willen verwijderen dan er andere aan toe te willen voegen. Ik ga hier niet de lijst van achtduizend eenlettergrepige Nederlandse woorden publiceren. In dit artikel wil ik alleen de monosyllaben presenteren die bestaan uit één medeklinkerletter, gevolgd door twee klinker-letters, en afgesloten door één medeklinker-letter.Ga naar eind(1) Dus het type kaak-keek-koek. De elf Nederlandse klinkerduo's zijn aa, ee, oo, uu, au, eu, ou, ei, ui, ie, oe, maar in vreemdelingen als fair, teak, soit zien we dat er meer mogelijkheden zijn. Hoe ga ik de lijst presenteren? Dat kan gebeuren op grond van formele overwegingen, waarbij alleen op de letters wordt gelet, op grond van de woordsoorten, en natuurlijk op grond van betekenis. Ik begin met twee formele groepen gebaseerd op het verplaatsen van de letters in het woord. Bij de woorden die ons hier interesseren is het niet moeilijk om gevallen te vinden waarbij een woord, als je de twee medeklinkers verwisselt, in een ander woord uit de verzameling verandert:
leet-teel, taak-kaat, daal-laad, gaaf-faag, kaal-laak, kaam-maak, neul-leun, miep-piem, lood-dool, loop-pool, doon-nood, foor-roof
De klinkers blijven op hun plaats staan. Maar er bestaan ook woorden van vier verschillende letters die je om kunt draaien om een ander woord te krijgen:
lief-feil, lieg-geil, liep-peil, lier-reil, liet-teil, tier-reit, tien-neit, sier-reis, siep-peis, kiek-keik, kier-reik, nies-sein, nier-rein waarbij de laatste zelfs een vertaling Nederlands-Frans leveren. Siep = sief, en keik is synoniem voor knopherik, een soort plant. We gaan nu naar de woordsoorten van de eenlettergrepigen kijken. Twee derde van onze woorden zijn zelfstandig naamwoord, bijvoorbeeld:
taal, jaar, raat, zaak, zaad, koor, doop, poos, soos, zoen, toer, roem, doem, doel, noen, moed, roes, deuk, geur, reuk, bieb, ziel, lied, feit, gein, duit.
Eveneens twee derde van onze woorden zijn werkwoordsvormen zoals:
gaap, waak, gaan, weef, leen, lees, poog, hoop, woon, hoon, huur, deug, vouw, houd, noem, zoem, voel, roep, doen, zien, leid, zeik, duik, zuig, duid, ruik.
En er zijn natuurlijk bijvoeglijke naamwoorden bij de vleet:
raar, vaal, leeg, loom, doof, boos, zoor, poop, guur, puur, vief, fier, ruig, vuig, vuil, puik, tuik, kuin, fair, goed, koen, toen, lauw, rauw, boud, fout.
Misschien verbaast het u dat twee derde van de woorden een zelfstandig naamwoord is, en ook twee derde van de woorden een werkwoord. Daaruit volgt dat minstens een derde van onze woorden zowel werkwoord als zelfstandig naamwoord is. Ja, zulke substantief + verbum-woorden kunnen zelfs ook nog adjectief zijn! Kijk naar de volgende woorden:
baar, gaar, paar, raak, waan, vaag, veeg, teer, goor, loos, rood, dood, duur, zuur, diep, veil, kuis, luid, luip, koel, zoek, zoet, nauw, deun, teut, zout.
Met deze veel-woordsoortige woorden kun je zinnen maken als Teut teut teut (Sloompiet talmt bezopen) of Zoet zoet zoet zoet zoet (Zoete stroop verzoet roet aangenaam) - de stofnaam het zoet betekent: schoorsteenroet. De meeste werkwoordsvormen in ons bestand zijn natuurlijk vormen die bij de eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd behoren, zoals | |
[pagina 628]
| |
ik faal en baal, ik poep en pies, ik neig en buig, ik voed en laaf, ik zuip en zuim, ik bauw en bouw, ik baad en waad, ik geef en neem, ik beef en leef, ik tuur en loer, ik ruil en tuis, ik ween en huil, ik woel en voel.
Maar er zijn ook werkwoordsvormen van de derde persoon te vinden. Dat is mogelijk bij werkwoorden waarvan de stam op een t of op een klinker eindigt: Hij baat, gaat, vaat, laat, haat, keet, peet, ziet, hiet, giet, buut, kout, jout, teat, keut, heut, neut, heit, meit, suit, hoet, boet, doet, moet, root, loot. Bij de sterke werkwoorden vinden we de verleden tijden:
bood, boog, dook, goot, toog, woog, foof (fuif), koos, rook, look, woof (wuif), zood (zied), joeg (jaag), voer, loog, zoog, zoop, riep, ried, hief, wies, viel
en een rij waarbij ij in de verleden tijd ee werd:
beet, deed, hees, wees, bees, keef, keek, leed, leek, meed, meeg, neef, neeg, neep, peep, reed, reet, reef, rees, reeg, zeeg, zeek, week, weet, vees, zeep.
Tot geen van deze drie hoofdwoordsoorten behoren de voorzetsels, voornaamwoorden, en voeg-, tel- en bijwoorden van allerlei snit:
naar, door, voor, veur, jouw, heur, dien, dies, geen, vier, beis, joet, vaak, gauw, niet, maar, heel, neer, veel, saam, hoek, toen, zeer, boel, heus, loor.
Uitroepen, diergeluiden en tussenwerpsels zijn:
jees! neen! laas! hoor! roos! boem! piep! hiep! kien! pief! poef! woef! zoef! hoep! Loek! roef! mauw! wauw! joep! doeg! heil! meis! soit! goal! loel! deal!
Stofnamen en andere woorden die geen meervoudsvorm bezitten zijn:
heem, leem, buit, poet, leer, deeg, veek, puim, paat, zaan, weed, kief, paak, roet, reut, lieb, teak, daim, taan, paan, goud, hout, peut, gaas, puin, poen.
Hiermee zijn we aangeland in de ordening naar betekenissen. Eerst de dingen die horen tot de sfeer van een aantal beroepen: visser, zeeman, handwerkman, arts en kleermaker. De visserij:
maam, maas, haal, haaf, haam, kaar, geel, reel, heef, heek, geep, peek, moot, toom, koon, ruis, suil, puit, poer, louw, beun, meun, kiet, kuit, weel, waal.
Weel is een vis evenals poon en kaan, maar die drie woorden zijn ook benamingen van schepen, die dus bij de zeevaart thuishoren:
poon, kaan, zeil, baak, tuig, vaan, loef, giek, boot, boom, piek, luik, kuil, ruim, kaag, boeg, roer, zoel, geul, peur, joon, deun, seis, zuid, buis, veer.
Uit de gereedschapskist:
baan, boor, haak, houw, neut, loet, buil, zeel, zeef, zeem, zeis, zaag, faas, roop, riek, keer, miek, bout, naaf, buul, toot, tuit, loep, waag, viem, geut.
Arts en kleermaker praten over:
kuur, vuur, sief, ziek, kiem, jeuk, reup, jaap, deer, meet, kuim, kous, mouw, moud, kiel, riem, hoed, doek, kiep, zoom, bies, naad, vool, koof, huif, keus.
Buiten kun je de volgende dingen zien:
veen, peel, meer, beuk, haag, beek, deek, woud, duin, paal, toeg, loeg, laan, riet, wiet, koog, zaat, dauw, heul, geer, reen, wiep, peem, zuil, hein, maan
terwijl binnenshuis zijn waar te nemen:
raam, kaaf, zaal, vaas, maal, raag, muur, luur, wieg, doos, moos, pook, koer, boek, boen, hoes, voeg, weeg, touw, duig, luif, kuip, tuil, luit, pauk, cier.
Wij consumeren: | |
[pagina 629]
| |
bief, biet, soep, koek, mais, meel, peer, reep, peul, peen, soes, saus, kaas, poor, raap, hauw, room, juin, zeen, moes, weit; teug: mout, keil, bier, seef.
Nu vier groepen levende dingen. Eerst de lichaamsdelen:
moel, muil, neus, kaak, keel, kuif, huig, voet, zool, hoef, hiel, buik, maag, joop, tiet, wuit, duim, koot, been, teen, veem, taas, piel, heup, lies, pees
en de aanduidingen van mensen:
goog en zoon, faun en paus, heer en baas, dief en maat, buuf en buur, feut en reus, moor en paap, mooi en jood, goof en guit, huib en wout, leur en zeur, miet en meid, boef en beul.
Veel vogelnamen zijn van onze soort:
hoen, haan, poel, kauw, pauw, gouw, wouw, duuk, tuuk, duif, ruif, roek, koet, loem, hauk, kaap, keep, koop, raaf, raan, gaal, daak, mees, gier, diek, fuut
en de rest van de dieren en diertjes:
daas, haas, beer, teek, teef, kees, weep, neet, tiek, biek, pier, mier, piet, guil, muis, luis, ruin, ruip, puis, poes, koes, does, zeug, keun, gaur, dier.
Er zijn woorden die meteen ander woord een vast paar vormen. Dat kan met eindrijm zijn:
raad en daad, naam en faam, hoot en poot, heug en meug, hoer en boer, juut en tuut, huik en fuik, rouw en douw, leuk en meuk, boon om loon, hoed noch toet, geus noch meus, ruit noch muit
en het kan ook met andersoortig rijm gepaard gaan:
huid en haar, vies en voos, heen en weer, huis en tuin, toon en noot, hier en daar, hoog en laag, vaar en moer, heet en koud, Noor en Deen, kool en geit, loof en bied, kies of deel.
Als u goed heeft meegeteld, dan heeft u zesentwintig rijtjes van ieder zesentwintig woorden gezien. Er zijn dus in totaal 26 × 26 = 676 eenlettergrepige Nederlandse woorden van het type kaak-keek-kook-kuuk-kiek-keik-koek. In mijn artikel ‘Van “bad” tot “zus”’ (zie 1) zagen we dat er ook 676 woorden van het type kak-kek-kik-kok-kuk-kijk zijn. Is dat toevallig? Laat ik het zo zeggen: het zou nog merkwaardiger zijn als die twee aantallen verschillend waren. Dan zou namelijk de ene groep groter zijn dan de andere, en daar zou dan een verklaring voor gevonden moeten worden. Hugo Brandt Corstius |
|