Taal & cultuur
Veertien jaar ‘in eenen stronck geplant’.
Afscheid van de Brakke Grond
‘Hoe cond ick U mijn broeders oyt vergeten daar wij toch zijn in eenen stronck geplant.’
In de arduinen steen bij de ingang van het Vlaamse culturele centrum de Brakke Grond in Amsterdam staat dit vers van Marnix van Sint Aldegonde gebeiteld. Een enkele keer nog verwijst de officiële retoriek - vooral dan aan Vlaamse zijde - naar het grote gemeenschappelijke verleden van de Nederlanden. In de jaren negentig zag ik de passie voor die eenheid vrijwel volkomen opdrogen. Vandaag de dag gaat het om: een lat-relatie, een mariage de raison. Mijn voorkeur gaat uit naar het beeld van ‘de tweeling’.
Als lage landen bij de zee, ontstaan uit hetzelfde genetische materiaal, hebben Vlaanderen en Nederland dezelfde placenta gedeeld, daar bij de monding van de grote rivieren. Maar vervolgens, door het lot van de geschiedenis, hebben zij zich ontwikkeld tot Noord en Zuid, ieder apart in een eigen vruchtwaterzak. Herman de Croo deed ooit (in De Standaard, mei 2001) de platvloerse uitval ‘dat wij niets gemeen hebben met die Hollanders’, en ‘dat Vlamingen zich alleen tegen hun goesting vestigen in het Noorden’. De toenmalige chef buitenland van de krant, Axel Buyse, reageerde prompt dat nagenoeg op alle maatschappelijke terreinen, de samenwerking tussen Noord en Zuid steeds hechter en vanzelfsprekender wordt.
Zelf heb ik tijdens mijn periode als directeur van het Vlaams Cultuurhuis de Brakke Grond (van 1989 tot 2003) veertien jaar genoten van de weldaden van het Poldermodel. Mijn vrouw en kinderen zo mogelijk nog meer. Vooral geneugten van de geest spraken ons aan: nieuwsgierigheid, contactvaardigheid, vrijmoedigheid, lichtvoetigheid. Onderwijs in Amsterdam is een van onze meest verfrissende ervaringen geweest. Bijvoorbeeld op het gebied van kindbetrokkenheid en ouderparticipatie. Over methodiek en kwaliteit kan ik niet oordelen. Wel over het schoolklimaat en de resultaten. Onze kinderen bleken uitstekend voorbereid op de universiteit. Met succes trokken zij nadien naar Amsterdam, Leuven, Dublin, Cambridge, Antwerpen. De aanvankelijk zorglijke blikken en vragen van vlijtige Vlaamse leerkrachten uit mijn familie bleken totaal overbodig. Kijkend naar Vlaanderen vanop afstand vielen mij steeds meer contrasten op. Daar gaat het om andere geneugten. Gehechtheid aan materieel bezit en pronkzucht, bijvoorbeeld. Vooral de trots om ongegeneerd bezit uit te stallen. De status die men daaraan meent te ontlenen. Het ultieme doel van de Vlaming lijkt wel: huizen en gronden nalaten aan zijn kinderen. Het bewijs van een succesvol leven.
Al moet ik er onmiddellijk aan toevoegen: al die jaren waren ook lichte ‘cultuurschokken’ mijn deel in Nederland. Nederland kent niet het zindelijke en transparante bestuursmodel, dat Vlamingen er graag in zien. Dikwijls is het ook: alles uitbesteed, niemand verantwoordelijk. Hun zo geroemde bestuurscultuur is vaak de trappers kwijt, ze mist greep op overheidstaken door verregaande verzelfstandiging.
Nederland is voor mij op vele gebieden een ‘paradoxaal’ land gebleken. Hoezeer ik mij ook heb verzet tegen vooroordelen en clichés. Als ‘Belg van dienst’ was ik de afgelopen jaren te gast in diverse Nederlandse studio's; dikwijls naar aanleiding van verkiezingen, van de Belgische staatsbezoeken in 1993 en in 2000, ja zelfs als ‘voetbalkenner’ bij het laatste WK. En dan de altijd weerkerende vraag: bevalt het hier als Vlaming te leven? Dikwijls probeerde ik mijn ambivalente gevoel te verwoorden: ik ben jaloers op de Nederlandse ‘internationale gerichtheid’, maar tegelijk begrijp ik er niets van dat Nederlanders zo weinig weten over het ‘eerste buitenland’, buurland België en Vlaanderen. Ik sta te kijken van het studentvriendelijke klimaat aan de universiteit, maar ik snap niets van het blinde numerus clausussysteem voor bepaalde opleidingen. Ik kijk met grote ogen naar de planningsdrift in Nederland, maar er wordt evengoed met dezelfde problemen geknoeid als in het morsige België: de files op de wegen, het tekort aan artsen, lera-