Taalvariatie, taalbeleid en de Taalunie
Op 9 september 1980 werd in het Egmontpaleis te Brussel het Taalunieverdrag gesloten. De Belgische minister Nothomb en de Nederlandse staatssecretaris Van der Mei zetten toen hun handtekening onder een hoogst merkwaardig verdrag. Merkwaardig in zijn voorgeschiedenis (de opdracht aan de voorbereidende commissie luidde namelijk heel anders), en merkwaardig om zijn doelstellingen. Artikel 2 lid 1 van het Taalunieverdrag (1980) noemt als belangrijkste doel: ‘De Taalunie heeft tot doel de integratie van Nederland en de Nederlandstalige gemeenschap in België op het gebied van de Nederlandse taal en letteren in de ruimste zin’. De verdragsluitende partijen hoopten daarmee ‘de eenheid van de Nederlandse taal en letteren (...) te bevestigen en te bevorderen’.
Voorzover ik weet was er destijds geen kritiek. Behalve van mij, in twee artikelen in Onze Taal (1977 en 1980). Daarin liet ik zien dat er iets heel anders uit de bus was gekomen dan de bedoeling van de ministers was, dat die ministers blijkbaar sliepen en niets in de gaten hadden, en dat men nog wel eens zou beseffen welk Groot-Nederlands stokpaardje hier per verdrag gelegitimeerd werd. ‘We hebben’, schreef ik, ‘waarlijk wel iets anders te doen, minder groots, minder gevaarlijk, maar veel noodzakelijker’.
Intussen zijn we twee decennia verder, en het ziet er nu naar uit dat ook de Taalunie zelf niet meer zo gelukkig is met haar start en haar centrale doelstelling. Dat stemt mij heel gelukkig.
De koerswijziging bleek enkele jaren geleden al. De Taalunie organiseerde in het jaar 2000, bij haar twintigste verjaardag, een conferentie in Gent met de naam: ‘Taalbeleid en Taalvariatie’. Een mijlpaal. In de voorbereidende stukken was het nieuwe klimaat meteen merkbaar: er zou voortaan een wat ander beleid gevoerd gaan worden. Was het tot dan toe ‘gericht op de taal als gegeven, als waarde op zich’, het zou zich voortaan richten op ‘de talige en communicatieve behoeften van burgers en gemeenschappen’.
Dat klinkt nogal ambtelijk, maar de goede verstaander begreep heel goed wat er anders zou worden. In de introductietekst stond het al iets explicieter: ‘De Taalunie wil in de komende periode meer dan in het verleden beleid gaan voeren dat gericht is op de burgers en hun behoeften, meer dan op de taal als op zichzelf staand cultureel gegeven. Het beleid van de Taalunie zal steeds minder een vorm van monumentenzorg zijn, gericht op bescherming en luister van de taal en letteren, maar steeds nadrukkelijker een instrumenteel beleid worden
De ondertekening van het Taalunieverdrag op 9 september 1980 met v.l.n.r. dr. A. Pais, drs. D.F van der Mei, Ch. E Nothomb en mw. R. de Backer-Van Ocken.