pand van de uitgever aan de Herengracht open. Hij ontdekt in het ‘brede fonds literaire fictie en literaire non-fictie’ van uitgeverij Contact opvallend veel vertelkunst. Verhalen over zee en strand, over de Wadden, over de damesliefde, en dichter bij onze bloemlezing: 200 jaar Surinaamse verhaalkunst. En verder oude en nieuwe vertellers als Ton van Reen, Helga Ruebsamen, Vonne van der Meer, Yvonne Kroonenberg, Renate Dorrestein. Ook wordt hem geopenbaard dat de uitgever een mevrouw is. Hier geen smalle literaire grachtengordelheren, maar een breeddenkende gordel van dames die borg staan voor een goed contact met het herfsttij van de vertelkunst. Dan rijst een nieuwe vraag: wie heeft wie in het ootje genomen? Heeft de uitgever een bloemlezing proza omwille van de verkoop geserveerd als vertelkunst? Of hebben de samenstellers Contact gelijmd door modernistische teksten binnen te smokkelen onder de vlag van vertelkunst? Het schilderij van Gust de Smet op het omslag lijkt in die richting te wijzen. Ogenschijnlijk is ‘De mosseleters’ (1923, te bewonderen in het Antwerpse Museum voor Schone Kunsten) vertelkunst; bij nader inzien ‘vertelt’ De Smet slechts over de ingekeerdheid van zijn figuren; de schaal ziet zwart van de mosselen, de borden zijn leeg, er is bestek noch contact, niet met het eten, niet met elkaar, niet met de kijker; het ‘Bourgondische’ is hier - in overeenstemming met de smaak van de samenstellers - enkel als gemis aanwezig.
De samenstellers stellen in hun inleiding de lezer die zich afvraagt wat de bloemlezing beoogt teleur. Die inleiding schetst de ontwikkeling van de Vlaamse literatuur tussen 1830 en 1980, ‘toegesneden op de plaats daarin van de in de bloemlezing opgenomen stukken’. Pas op de achterflap blijkt iets van hun oogmerken. De stukken heten nu teksten, verhalen, romanfragmenten, novellen, ook een mozaïek van miniaturen en een literair curiosum. Zij vormen een bloemlezing ‘verhalend proza’, samengesteld met een ‘wat paradoxale historische bedoeling. Het wil namelijk de bestaande clichés over de “barokke” Vlaamse stijl, de “fascistoïde” Vlaamse beweging en het “sappige” dialect zowel bevestigen als bestrijden’. Intrigerende uitspraken over taal, stijl en wereldbeeld. Die moet de lezer blijkbaar zelf toetsen, zonder dat hem enig meetinstrument wordt aangereikt. Bovendien bestaat hetgeen de lezer moet toetsen uit appelen en peren. Anders dan de achterflap suggereert, zijn 31 van de 57 gekozen teksten fragmenten van verhalen of romans. Het traditionele vertellen kent per definitie een begin, een ontwikkeling en een afloop. Knippen is dan verminken. Maar ook wie een ruimere vertelopvatting heeft, erkent dat zelfs het fragmentarische schrijven meer biedt dan een losse verzameling scherven. Het land van de mosseleters aarzelt tussen twee schelven hooi: vertelkunst en verhalend proza. Geen pretentieloze verzameling goede verhalen. Evenmin een voor de lezer herkenbare selectie van teksten die hem inzicht geven in de ontwikkeling van het vertellen in Vlaanderen. Ingaan op wat vertellen was en is, op de constanten en vernieuwingen en op het verband tussen die ontwikkeling en veranderingen in de samenleving, had de lezer een houvast kunnen bieden.
Overigens hadden de samenstellers zich dan ook niet met twee dooddoeners (sinds 1980 wordt al het Vlaamse proza in Nederland uitgegeven en wij hebben een historische bedoeling) kunnen onttrekken aan de confrontatie met het heden, het nieuwe vertellen, het postmoderne petit récit.
Wat blijft, is menig feest der herkenning: De boer die sterft, Het dwaallicht, Monsieur Hawarden (helaas slechts een fragment),... Ook zijn er (her)ontdekkingen als Fonteynes Kinderjaren, Matthijs' Het Turksch kromzwaard, d'Haeses De winterslaap; Jan Walravens' De slag bij Waterloo. Daarbovenop is er nieuw, ander en paraproza dat het evenzeer verdient bewaard te blijven in het collectieve geheugen. Het land van de mosseleters heeft de grote verdienste een deel van het literaire erfgoed bij elkaar te hebben gebracht. Zou het kunnen dat er nog heel wat belangrijks ontbreekt? Een vergelijking met Nederlandse literatuur, een geschiedenis (1993) leert dat de daarin vermelde schrijvers Van Baelen, Burssens, Claes, Demedts, Depeuter, Herreman, Insingel, Lebeau, Roggeman, Vermeylen, Vriamont en De Wispelaere in de bloemlezing ontbreken. Daar staat tegenover dat 18 van de 57 in de bloemlezing opgenomen auteurs afwezig zijn in de genoemde literatuurgeschiedenis. Verschuivingen in de canon sinds 1993? Als de recensent het deksel op de mosselpan legt, schiet hem te binnen dat over niet al te lange tijd de nieuwe literatuurgeschiedenis van de Nederlandse