Ons Erfdeel. Jaargang 46
(2003)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdHet heerlijk onbetrouwbare gemopper van admiraal De SnaayerDirkje Kuik is een geval apart in de Nederlandse letteren. Geert van Istendael heeft dat enkele jaren geleden omstandig aangetoond.Ga naar eind(1) Haar notities over het verkloosterde Utrecht zijn van een verbazingwekkende onwereldsheid, haar grafische werk is hoogst merkwaardig en haar bejubelde roman Broholm combineert geschiedenis met humor en spanning. Het meest opvallende kenmerk van haar oeuvre is die verbluffende Unzeitgemässigkeit of on-actualiteit. Dat geldt ook voor haar nieuwe roman, De patriot. ‘Ach, hoe beroerd komt de ouderdom, het vervloekte lot van de orde van de wormstekigen, de orde van de lazarusgangers. Zie Heer mij aan, een afzichtelijk bejaard mannetje, afzichtelijk de hoge rug als de berg Sinaï, alleen de stenen tafelen kan ik niet meer dragen, ik mis er de kracht voor, en het beloofde land, het bestaat uit een kerkhof. Wat ben ik eigenlijk nog? Een afgelebberde, verlopen overjarige soephaan, een naai-emmer op versleten wintersokken, een prul van een wezen. Ik, die eens zelfs bij stormweer over het dek zwabberde, kan me nu slechts voortbewegen met een knoestige wandelstok, het is een fraai | |
[pagina 601]
| |
gevormde wijnstok met een ivoren knop, geschikt om een tegenstander de hersens in te slaan, een teken van krachtig en eeuwig leven...’ Aan het woord is admiraal op ruste De Snaayer, die mopperend en vloekend terugblikt op zijn leven, zijn schelmenstreken en vooral zijn heldendaden in dienst van Napoleon. Hij is, net als Salieri in de film Amadeus, opgenomen in een Maison de Santé, en wordt daar in het oog gehouden door zijn voormalige politieke vijanden. Hij neemt ruim de tijd om in de beste picareske verteltraditie zijn lezer-toehoorder te onderhouden met verhalen over zijn Vlaamse afkomst, zijn buitenechtelijke conceptie door een overigens voortreffelijke vader, zijn opvoeding door zijn geliefde zeebonkgrootvader die burgemeester van Doetinchem was, zijn snelle carrière in de Bataafse zeemacht. Als gepatenteerde overlevingskunstenaar, begenadigd zeeman en maritiem strateeg mag hij de moeilijke klussen opknappen voor keizer Napoleon in de oorlog tegen de Engelsen, in de kazematten van Stettin. Niet dat hij een blinde bewonderaar of hondstrouwe volgeling van de kleine Corsicaan is: hij ziet zowel de grootheid als de kleinheid van de keizer, die hem uiteindelijk de das omgedaan hebben. Tijdens de postnapoleontische chaos na 1815, met de elkaar snel opeenvolgende regimes van Lodewijk XVIII, de Restauratie, Karel X, Louis-Philippe weet De Snaayer telkens de dans te ontspringen door op het juiste paard te wedden, tot hij ineens wegens naaktloperij opgepakt wordt in de salons van Mevrouw de C. Hij zit tot over zijn oren in een onontwarbaar kluwen van intriges verstrikt en de ware toedacht van zijn opsluiting is noch voor hem, noch voor zijn toehoorders duidelijk. Er zijn heel wat momenten in het relaas van deze kranige mopperkont dat er vraagtekens geplaatst kunnen worden bij de geloofwaardigheid, of minstens waarheidsgetrouwheid van zijn verhalen. Zo is het niet helemaal zeker dat hij ook echt op de maan geweest is, daar met piraten gevochten heeft, en zich alsDirkje Kuik, illustratie uit ‘De patriot’, 2003.
Dedalus, als een gouden engel, vanaf de maan uit de voeten heeft kunnen maken. Is het waar dat hij in koelen bloede zijn gehate halfbroer heeft vermoord nadat hij heimelijke onderhandelingen met de Engelsen gevoerd had over een veilige aftocht? En wat doet die Fauste Socin in het krankzinnigengesticht en zijn de woorden van zijn behandelende geneesheer geen leugens om hem te misleiden? Is De Snaayer wel een betrouwbare verteller, wat moeten of kunnen we geloven van zijn verhalen? Is hij een raaskallende, morsende mythomaan die in het licht van de aansluipende knekelman pathetisch om aandacht smeekt, en rechtvaardiging zoekt voor de ongezegende bokkensprongen die hij in zijn van grootheidswaan vergeven leven heeft gemaakt? Het relaas van De Snaayer meandert ongegeneerd tussen Wahrheit en Dichtung, en niemand kan verifiëren wat nu wel of niet gebeurd is. In die zin is De Snaayer de soevereine meester over het verhaal dat zijn leven is. Het is blijkbaar het enige dat hem rest, het fabuleren, waardoor hij zijn wegterende bestaan nog wat kan verlengen. Wat wel verifieerbaar is, is de historische context waarin zijn leven zich afspeelt: de eerste helft van de negentiende eeuw. En die is meesterlijk weergegeven. Dirkje Kuik beschikt over een dermate grote kennis van die periode, dat zij er in geslaagd is | |
[pagina 602]
| |
van De patriot een échte historische roman te maken. Een historische roman in die zin dat het verhaal zich niet in een andere periode had kunnen afspelen, zo volledig doortrokken is het boek van de tijdgeest en gebeurtenissen dat het waarschijnlijk evengoed in 1845 geschreven had kunnen worden. Zo geloofwaardig is de historische situering. Of ze ook 100 procent waarheidsgetrouw is, dat moeten historici uitmaken. Het is dezelfde vraag die opduikt bij Baudolino van Umberto Eco, waar ook een briljant spel gespeeld wordt met waarheid, verzinsel, leugen en mythevorming. Verder doet De patriot evengoed denken aan Barry Lyndon van William Thackeray, Tristram Shandy van Laurence Sterne en De kameleon van Paul Claes. Dat is als compliment bedoeld. De reminiscenties aan De avonturen van Baron von Münchhausen van Rudolf Erich Raspe liggen voor de hand. De patriot is een onderdompeling in de negentiende eeuw, een rondgang aan de hand van een totaal onbetrouwbare gids, die je wijst op heel wat ongure en onwelgevallige kantjes die niet opgenomen zijn in de geschiedenisboeken. De grootste charme van het boek ligt in die onnavolgbare, scabreus barse verteltoon van een oude mopperkont die maar al te graag het stelletje praalganzen dat Napoleon op walgelijke wijze vleide en naar de mond praatte, op hun nietigheid wees. En vergeten we de tekeningen niet, die Kuik gemaakt heeft, en die het gebazel van De Snaayer treffend verluchten. Jan Flamend dirkje kuik, De patriot. Uit de papieren van een admiraal, De Arbeiderspers, Amsterdam, 2003, 279 p. |
|