te stukken. In zevenentwintig essays onderzoekt zij of de actuele kunst in staat is een nieuw wereldbeeld te creëren, en of zij dat überhaupt nog wel wil. Om die vragen te beantwoorden houdt Tilroe zich niet zozeer bezig met vooraanstaande beeldende kunstenaars. Ze richt haar aandacht vooral op vormgevers en ontwerpers, zoals de architect Rem Koolhaas en de Italiaanse designer Miuccia Prada. Tilroe wil de tijdgeest vatten om met open vizier nieuwe vormen van kunst te kunnen plaatsen.
Welke rol kan kunst anno nu nog spelen? En hoe staat kunst tegenover ‘de’ - welke? - werkelijkheid?
Deze vragen staan ook centraal in de bundel essays Kunst in crisis die Rutger Wolfson samenstelde, een boek als een papieren colloquium met bijdragen van dertien auteurs. De geschiedenis van de twintigste-eeuwse kunst laat zich lezen als een opeenvolging van crises, maar telkens wist de kunst zich door de crisismomenten te vernieuwen. Toch lijkt het dit keer anders. Nu staat het voortbestaan van kunst zoals we die uit de musea voor moderne kunst kennen wel degelijk op het spel. Zo schrijft Wolfson in de inleiding: ‘Want de grenzen van de kunst worden nu in naam van de vernieuwing niet alleen verkend en opgerekt, het gaat verder: de grenzen van de kunst vervagen.’ Uitingen van de massacultuur spelen leentjebuur bij kunstenaars en kunstenaars putten gretig uit de visuele cultuur: mode, reclame, internet, games, videoclips en design. Het officiële kunstcircuit dreigt de boot te missen en zich te verschansen achter de modernistische traditie, een hooggestemd, filosofisch discours en de autistische kunstwet die met Marcel Duchamp zijn intrede deed. Een voorwerp, beeld, ingreep, actie of gedachte valt onder de noemer ‘kunst’ wanneer het een plek vindt - of simpelweg plaatsvindt - in het kunstmilieu: musea, galeries, kunstencentra, biënnales, kunstbeurzen of desnoods op straat of op het strand. Kunstenaars, curatoren en critici krijgen binnen deze perken hun stem. De inner circle sluit zich.
De grensvervaging plaatst musea volgens Wolfson voor een dilemma met louter zelfdestructieve
Raul Cordero, ‘The Rolling Landmark’, opstelling Poëziezomer Watou 2001.
opties: ‘óf doen alsof er niets aan de hand is en daarmee langzaam in obscuriteit verdwijnen óf omarmen en daarmee toegeven dat het museum een achterhaald instituut is.’ Zijn uitweg? ‘Het museum moet niet in eerste instantie een plek voor kunst en kunstenaars zijn, maar een plek voor ideeën. Om de kunst uit haar autisme te dwingen en werkelijk buiten zichzelf te laten treden, moet het museum op zoek naar wat kunst kàn zijn.’
Vanuit diverse invalshoeken houden de auteurs in Kunst in crisis de ‘crisis’ tegen het licht. Aan bod komen onder andere: kunst als onderdeel van de beeldcultuur (Ineke Schwartz), de pogingen van de twintigste-eeuwse beeldende kunst om het onderscheid op te heffen tussen kunst en leven (Chris Dercon), een sceptische kijk op interdisciplinariteit vanuit het domein van de beeldende kunst (Koen Brams), de impact van de grensvervaging op het cultuurbeleid (Gitta Luiten), grensvervaging en musea (Sjarel Ex), kunst als onderdeel van de stadspolitiek (Ole Bouman), de taal van de mode (Guus Beumer). De auteurs hebben het allemaal nog wel over kunst, maar ze lijken er niet langer hetzelfde onder te verstaan. Een mooiere illustratie van de grensvervaging die het boek aan de orde stelt, is haast niet denkbaar.
En wat nog mooier is: de auteurs mogen van samensteller Wolfson grondig met elkaar van mening verschillen. Zo gaat kunstcriticus Cornel Bierens hevig en ongenuanceerd te keer tegen de actuele kunst die gevangen zou zitten in ‘een systeem van vrijheid’ en die bij gebrek aan regels en ambachtelijkheid geen fouten meer kan maken en dus ook niets goeds