Ons Erfdeel. Jaargang 46
(2003)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 460]
| |
snelheidsculturen, waarin de hogesnelheidslijn van de mediapolitiek evenveel aandacht verdient als de fietspaden en de voetgangersgebieden van het intellectuele debat, het zorgvuldig overleg en het wetenschappelijk onderzoek’. Dat schrijft Dick Pels in zijn essay ‘Het mag wel wat trager’ (De Groene Amsterdammer, 22 februari 2003). En hij voegt eraan toe dat ‘het de moeite waard is om een tragere identiteit te verdedigen tegen de tempoverhogingen die ons van alle kanten worden opgedrongen door de economische, technologische en culturele globalisering.’ Ton Lemaire, een Nederlandse filosoof die reeds lang op het Franse platteland woont, is een voetganger. Hij tracht al jaren wandelenderwijs een pleidooi te houden om de natuur en de aarde op een meer bedachtzame en aandachtige wijze te benaderen. Volgens de etymologie is het woord ‘wandelen’ een herhalende vorm van het werkwoord ‘(zich) wenden’. Het is een herhaaldelijk zich wenden en keren in een landschap, niet een lopen waarbij men zo snel en direct mogelijk een bepaalde afstand aflegt. Wandelen in een landschap is dus het tegenovergestelde van autorijden over een brede rechte weg. Voor Lemaire is wandelen een stilstaan bij de dingen, een vorm van spoorlezen waarbij men steeds attent is op tekens en hiërogliefen van een vroegere bewoning. Landschappen zijn geen zuivere natuurproducten, maar een doordringing van mens en aarde, een ‘opengeslagen boek van onze cultuur en van onze geschiedenis.’ ‘Wandelen’ (zie Filosofie van het landschap, 1970) en ‘landschappen’ (zie Wandelenderwijs, 1997) zijn de kernwoorden in Lemaires beschouwingen. Hij gebruikt deze trefwoorden ook in een bredere kritiek op een ‘technisch-kapitalistische samenleving die in veel opzichten de georganiseerde waanzin is, een doodlopende weg, een zowel historische als evolutionaire impasse.’ In zijn jongste boek Met open zinnen brengt Ton Lemaire een (voorlopige?) synthese van zijn ideeën over onze verhouding tot de natuur, het landschap en de aarde. De moderneLandschap te Varsenare - Foto Stephan Vanfleteren.
westerling is, aldus Lemaire, ‘innerlijk los komen te staan van onze (woon)omgeving; we hebben onze spirituele band met het landschap verloren.’ Met alle gevolgen vandien. Ton Lemaire bepleit een voorzichtig omgaan met de natuur en het landschap, een ontvankelijke aandacht voor de omgeving en dus ‘een grens stellen aan onze dadendrang om met open zinnen de sfeer en uitstraling van plaatsen te voelen en te ervaren.’ In Met open zinnen tracht wandelaar Ton Lemaire met al zijn zintuigen zijn kijk op dat landschap en de aarde te verduidelijken via ervaringen (van de ochtend, van het sublieme), analyses (over de teloorgang van de stilte), beschouwingen (over de abstracte schilderkunst) en mijmeringen (‘over de poëzie van de ochtend en het proza van de volle dag’). Samen vormen de twaalf hoofdstukken van Met open zinnen een poging om uit een aantal dualismen te raken. Een dualisme (tussen geest en natuur, kwantiteiten en kwaliteiten, voortgang en vooruitgang) dat vooral sinds Descartes een groot deel van ons denken bepaalt. ‘Descartes heeft aan de ene kant helderheid gebracht en een zekere greep op de materiële wereld, maar tegelijk aan de andere kant ook blinde vlekken en onoplosbare problemen.’ Om uit dit dualisme te raken, kiest Ton Lemaire uitdrukkelijk niet voor een terugkeer naar de natuur of de vlucht achteruit via bepaalde vormen van spiritualisme (occultisme, spiritisme). Want ‘onafgezien van een zekere dweperij en anti-rationalisme vindt er hierbij | |
[pagina 461]
| |
een verwaarlozing plaats van het maatschappelijke en politieke veld (...) en tegelijkertijd een verabsolutering of mystificatie van het innerlijk, van de binnenwereld.’ Bovendien is een samenleving ‘in volmaakte ecologische harmonie met haar natuur een mythe.’ Lemaire zoekt zijn synthese in een ander zelfbegrip van de mens, een mensbeeld waarin zowel de eenheid van mens en natuur als het verschil tussen beide worden verantwoord. Om uit het dualisme tussen ‘naturalisme’ en ‘spiritualisme’ te komen, kan alleen een ‘spiritueel naturalisme’ de basis zijn van een filosofie van de aarde als onze woonplaats. ‘Hierin is de materie minder bruut en doods dan in de natuurwetenschappen en de geest minder ijl en immaterieel dan in de geesteswetenschappen.’ Leven met ‘open zinnen’ houdt dus een cultivering in van de zin voor zelfkritiek en het openstaan voor deconstructie en relativering. En dit zonder dat we met lege handen komen te staan. Deze visie geeft ons de mogelijkheid om door de paradoxen heen te kijken die onze samenleving kenmerken: de snelheid waarmee men wil voortbewegen en de stilstand die zij oplevert (de file), de roep om meer autonomie en de afhankelijkheid die hiervan soms het gevolg is. Kortom: de ironie van de vooruitgang die zowel de inspiratie als de frustratie van de moderniteit mogelijk maakt, die de wereld in één dorp heeft verenigd maar dat dorp tevens dreigt te vernietigen. Deze opstelling heeft niets te maken met doemdenken maar des te meer met realisme in tegenstelling tot diegenen die er ‘de voorkeur aan geven om in de grot van het economisme te blijven steken en de blinde vlucht vooruit voort te zetten.’ Met Met open zinnen plaatst Ton Lemaire zich in een sociaal-filosofische stroming die de laatste jaren op zoek is naar een nieuwe fase van de moderniteit, naar een hernieuwde formulering van de humanistische principes van de Verlichting. Hierbij komen we bij auteurs als Ulrich Beck, André Gorz, Stephen Toulmin en anderen die ervan uitgaan dat ‘de omstandigheden van leven en denken tegenwoordig op allerlei manieren verschillen van die in de 18de en 19de eeuw, toen de theorie en praktijk van de moderniteit de meeste vruchten opleverden’ (Toulmin). Maar wat toen bevrijdend werkte, hoeft dat nu niet meer te doen. In een BBC-programma in 1957 drukte Isaiah Berlin het reeds mooi uit: ‘Slecht inzicht bestaat nu niet in een slechte toepassing van de methoden van de natuurwetenschap, maar integendeel, in het teveel toepassen ervan.’ Ik voel me thuis in deze stroming omdat ze niet met het hoofd in de wolken voorbij de hedendaagse problemen loopt maar met de voeten in de aarde nieuwe sporen tracht uit te zetten. Je kunt inderdaad beter de toekomst onder ogen zien dan er achterwaarts binnengaan. Toch heb ik soms moeite om die sporen te volgen. Zo blijft Ton Lemaire ondanks zijn verzet tegen een nostalgische benadering van het verleden nog te veel uitgaan van een idealistisch beeld van het landschap en van de verhouding tussen stad en platteland. Zijn afkeer van (de problemen van) de stedelijke megapolen verhindert hem blijkbaar een visie te ontwikkelen die steden en stedelijk samenwonen bekijkt als een mogelijkheid om zowel de open ruimte daarbuiten te vrijwaren als om ‘op haast ecologische wijze gestalte te geven van de diversiteit van cultuuraspecten.’ Dan volg ik liever het pad van Stefan Hertmans die in Steden (1998) een verslag geeft van zijn wandelingen door het stedelijke landschap. Voor hem blijft er aan het concept van de stad ‘een diepe humanitaire betekenis kleven die nooit uit het oog verloren mag worden’. Ook een stad bevat een herinnering, een geschiedenis en een toekomst. Dat komt niet aan bod bij Lemaire. Misschien kan Stefan Hertmans hem eens uitnodigen voor een stadswandeling. Jos Geysels ton lemaire, Met open zinnen. Natuur, landschap, aarde, Ambo, Amsterdam, 2002, 359 p. |
|