beeldende kunsten. Het Nederlands is voor hem de bindende factor die Nederland en Vlaanderen cultureel naar elkaar toedrijft. Wel geeft hij aan dat de betekenisvan de taal voor de cultuur in Vlaanderen anders is dan in Nederland, want taal maakt in Nederland veel minder deel uit van de culturele identiteit dan in Vlaanderen. Voor vele Nederlanders zouden uitingen van die cultuur ook heel goed in een andere taal vorm kunnen krijgen, al komt daarvolgens de auteur de laatste tijd wel verandering in. Heeft de Nederlandse koningin in 1992 niet gezegd dat ‘de taal de drager van onze eigen identiteit [is] die we in een eenwordend Europa willen handhaven en beschermen’ (p. 11)?
Ook kunst is volgens Beheydt ingebed in een specifiek systeem. Ze is een uiting van de cultuur waarin ze functioneert, ze is de ‘expressie van een culturele identiteit’ (p. 296). De auteur ziet veel gemeenschappelijke kenmerken in de kunst van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden en ook veel verschillende kenmerken die de kunst van de Lage Landen onderscheidt van die van de ons omringende culturen. Zijn verhaal overspant de periode van de vijftiende tot de twintigste eeuw, van de Vlaamse primitieven tot voorbij Cobra. Hij geeft daarvan per eeuw een overzicht en illustreert het overvloedig. In feite krijg je naast een essay ook een verhaal in beelden.
En vooral dat laatste heeft me bekoord, meer dan de tekst. Beheydt gelooft sterk in de eenheid van de cultuur van Nederland en Vlaanderen en van de eerste tot de laatste bladzijde probeert hij ook de lezer hiervan te overtuigen. Hij roept hiervoor de hulp in van de groten van de Nederlandse geschiedschrijving: Huizinga, Jan en Annie Romein, Geyl, zelfs negentiende-eeuwers als Busken Huet en de Franse schilder en kunstcriticus E. Fromentin en vele anderen. Opvallend is wel dat anderen niet in zijn verhaal voorkomen, zoals de bovengenoemde L. Simons of de meer sceptisch georiënteerde historicus E.H. Kossmann.
Dit boek is geschreven met een duidelijke cultuurpolitieke bedoeling - honni soit qui
mal y pense - maar iets meer nuance zou het verhaal geloofwaardiger hebben gemaakt en vooral meer overtuigingskracht gegeven. Overigens wordt de stelling van Beheydt al een beetje ontkracht door het feit dat hij niet een uitgever gevonden heeft die het boek in de hele Nederlanden kon verspreiden. Nu wordt het uitgegeven door een Nederlandse en een Vlaamse uitgever en vond Waanders het nodig om op haar omslag een andere afbeelding te plaatsen dan op dat van het Davidsfonds. Heeft Beheydt hier misschien kennisgemaakt met het ravijn tussen de Vlaamse en de Nederlandse uitgeverijwereld?
Een boek dat men ook niet bij Beheydt zal vinden, want het is ongeveer gelijktijdig verschenen, is L'art flamand et hollandais. Belgique et Pays-Bas 1520-1914, een uitgave van de prestigieuze Franse uitgeverij Mazenod. Onder leiding van de Amerikaanse kunsthistoricus Thomas DaCosta Kaufmann onderzoeken een zevental Nederlandse, Belgische en Franse auteurs de kunsten uit de 16de tot de 20ste eeuw. De auteurs beklemtonen dat er in de 16de eeuw wel een politieke breuk kwam tussen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden, maar dat ze op het gebied van de kunsten een zeer gelijklopende evolutie kenden. Ook voor hen is eenheid belangrijker dan verscheidenheid. Alleen hanteren deze auteurs een meer genuanceerde methode dan Beheydt. Ze wijzen ook op de grote invloeden die de kunst uit andere Europese landen heeft gehad