sche termen, fysieke aanduidingen, woorden van de straat. Lampe husselt het door elkaar en roept zo in ieder gedicht een verhaal op dat met beide benen in de tijd staat.
Maar waar gaat dat verhaal over? Dat is moeilijk te zeggen. Je zou de gedichten van Lampe woord voor woord kunnen ontleden en verbanden leggen tussen de betekenissen, maar waarschijnlijk schiet je daarmee het doel van deze poëzie voorbij. Natuurlijk wil alle poëzie iets betekenen, maar dat wil nog niet zeggen dat je ieder gedicht dan ook maar moet vangen, het als een vlinder op moet prikken om er een naampje onder te kunnen plakken. Het gaat bij de poëzie van Lampe namelijk niet om het precieze, na te vertellen verhaal, het gaat om de associatieketen die het gedicht oproept. En dus gaat het om het verhaal van de lezer, die al dan niet geraakt wordt door iets wat niet eens goed te verwoorden is. Dat maakt het uiterst lastig om ook maar iets zinnigs over deze poëzie te zeggen, want wie erover spreekt heeft het eigenlijk over een onbenoembaar gevoel in zichzelf.
Het favoriete gedicht van Lampe is van Chimako Tada en begint met ‘Wind nodigt wind uit / om wolf te gaan eten’. Over dit gedicht zei ze eens in een interview: ‘Tada stélt de zaken gewoon en dat dan ook nog eens zo kundig, dat de poëzie optimaal het werk doet. Als lezer kun je dat alleen maar ondergaan. Poëzie kan dan opeens overkomen als iets bedrieglijk normaals. Iets wat ik heel goed ken, maar waarvan ik, door de manier waarop het er staat, in die context, toch telkens een lichte schok kan krijgen, zo verrassend gewoon anders. Dan struikel ik niet, maar ga mee in de slip.’
Voor de poëzie van Lampe geldt hetzelfde. Haar gedichten zijn grillige stroompjes taal: ze glitteren, ze spatten op en verbergen diepe draaikolken. Het is maar net hoe actief je als lezer wilt zijn. Denk je: ‘dat riviertje is mij te wild, ik blijf wel aan de kant staan’, of pak je, zoals Floortje Dessing altijd in haar avontuurlijke reisprogramma's doet, enthousiast een peddel en roep je gretig waar de kano blijft?
Blijkbaar zijn er genoeg Floortje Dessings in de literatuur, want
De sok weer aan werd genomineerd voor de VSB Poëzieprijs 2001. Het debuut van Lampe,
Rib (1997), kon ook al op warme belangstelling rekenen; het stond meteen op de nominatielijst van de Buddingh'-prijs.
Astrid Lampe(o1955)-Foto Liesbeth Ruysink.
Haar jongste bundel,
De memen van Lara (2002), was ook genomineerd voor de VSB Poëzieprijs 2003. En als het aan mij had gelegen, had Lampe die prijs best mogen winnen.
Want ik ga helemaal mee in de ‘slips’ die Lampe maakt. Bij Rib moest ik nog wennen en vond ik Lampe nog niet trefzeker genoeg balanceren op het koord: het taalspel was wel heel erg om het taalspel (‘de ijlte het ijlen als / in koorts / toorts, toorn en / hoog’), maar met De sok weer aan was ik verkocht. Alleen de titel vond ik al spannend. Blijkbaar waren er blote voeten en ik stelde me voor dat ze wat rilden. Zouden de gedichten me behaaglijk warme sokjes bieden? Het waren de lichamelijkheid:
ik weet nu even niet precies
ik de eigen lichamelijkheid
- laat het er niet op aankomen
- tref vooral uw maatregelen,
de soms zo rauwe maar sterke combinaties (‘o, o geluidjes bakkend in ossewit’), de strijd die wordt geleverd om liefde en seks (‘vandaar dat ik liever lok dan jaag’), de eigenwijze eigentijdsheid (‘de meiden met push up’) en de enorme flair om te zien wat er gebeurt als je de