een van die zakjes prijkt de naam van zijn vader: Hendrik Ijzermans. En vanaf dat moment probeert zoon Jakob het verhaal van zijn vader te reconstrueren.
Hendrik IJzermans was mijnwerker in het Limburgse Schinnen. Aan de hand van authentieke archiefbeelden uit de mijnen krijgen we een beeld van het harde werk dat IJzermans senior daar moest uitvoeren. Er is één ding dat hem van zijn collega-mijnwerkers onderscheidt: Hendrik Ijzermans heeft een droom. Hij wil naar Amerika, waar de gebouwen hoog zijn en de mensen licht. Tegen zijn zoontje vertelt hij met passie over de ongelofelijke utopie die Amerika voor hem is. Maar hoe raakt een arme mijnwerker daar? Op een achtste november in een van de jaren voor de Tweede Wereldoorlog, die dag van het jaar waarop de zon voor de laatste keer langer zal schijnen dan zijn werkdag in de mijnen duurt, waagt Hendrik IJzermans het erop. Hij steelt de loonzakjes van zijn collega's en neemt ze mee naar huis. In de vroege ochtend ziet Jakob hoe zijn vader in een roeibootje van huis wegvaart, over het overstroomde dorpje heen. Ook hier heeft regisseur Van der Hout gebruik gemaakt van historische beelden, dit keer van de watersnoodramp van 1953. Terwijl Ijzermans senior op het woelige water ronddobbert, valt hem een crucifix op waarvan de arm is afgebroken. De onstuitbare belofte van een groots en mooi Amerika bezorgt hem de ingeving de afgebroken arm als roeispaan te gebruiken. En zo brengt de arm van Jezus hem naar zijn eerste halte op weg naar Amerika: Rotterdam.
Daar aangekomen telt hij voor het eerst het geld uit de gestolen loonzakjes. De som blijkt veel te weinig voor een enkel biljet op de Holland-Amerikalijn. Ijzermans senior, die vanaf dat moment de schuilnaam Henricus van Schinnen gebruikt, zoekt dan maar een baantje en gaat aan de slag in de haven, waar hij kolen in schepen helpt laden. In die tijd verblijft hij op een kamer in een pensionnetje, precies datzelfde kamertje waar een paar decennia
‘De arm van Jezus’ van André van der Hout.
later ook zijn zoon terecht zal komen. Het verhaal van Hendrik IJzermans / van Schinnen kent daarna nog één wonderbaarlijke wending. Op een dag raakt hij tijdens het laadwerk bedolven onder een massa kolen. Toen de hoop opgegeven was nog levenden te vinden, werd IJzermans sr. toch nog levend van onder het puin gehaald. Aan het einde van de film, als Jakob zijn vader terugvindt, komen we te weten wat er sindsdien met Henricus van Schinnen gebeurd is. Hij blijkt tramchauffeur te zijn geworden. Op de lijn naar... de Paradijslaan.
Volstaat deze samenvatting nu om de hele film weer te geven? Helemaal niet. De arm van Jezus is niet zozeer interessant door de inhoud, als wel door de vormelijke aspecten en de merkwaardige sfeer. Eerder verwees ik al naar de vermenging van opgenomen, geënsceneerde filmbeelden en historisch archiefmateriaal, waarvan het patina ook op de ‘echte’ filmscènes afstraalt. De grens tussen de archiefbeelden (de feiten) en de gewone scènes (de fictie) is vaak onduidelijk. Samen met de soms amateuristisch ogende, film noir-achtige filmtechniek geeft dat aan Van der Houts jongste productie een modernistisch, vroeg-twintigste-eeuws tintje dat heel charmant overkomt. Ook intrigerend is het beeld van de stad dat in de film naar voren wordt gebracht. Rotterdam is de plaats waar droom en realiteit, belofte en ontgoocheling, vader en zoon samenkomen. De stad is een plek met eigen regels en wetten. In