Duizend jaar theater in een Amsterdams grachtenpand
Op 22 februari 2003 werd in het Theater Instituut Nederland te Amsterdam de tentoonstelling ‘Speelruimte; 1000 jaar Theater. NL’ geopend. Na een inleiding door directeur Kees Vuyk, die stelde dat Nederland wellicht geen theatertraditie kent, maar wél een lange en interessante geschiedenis, besprak hoogleraar historische letterkunde Herman Pleij het Middeleeuws toneel aan de hand van het onlangs gerestaureerde schilderij ‘Boerenkermis’ van Pieter Balten (1525-1598). In de van hem bekende - en bij zijn vakgebied zo goed passende - bourgondische stijl ging Pleij vooral in op de scabreuze taferelen binnen deze bonte voorstelling, die hij wenste te karakteriseren als ‘een catalogus van ongewenst gedrag’.
Theaterhistoricus Rob van der Zalm, die het concept voor de expositie ontwikkelde, leverde zijn aandeel met de beschrijving van een zoektocht naar de laatste rustplaats van de legendarische acteur Louis Bouwmeester (1842-1925) op de Amsterdamse dodenakker Zorgvlied. Het herstel van het verwaarloosde graf van Bouwmeester is één van de initiatieven in de periferie van ‘Speelruimte’, waartoe ook wandelingen door de hoofdstad, lezingen, thematische mini-exposities en educatieve programma's voor scholieren behoren. De opening werd afgesloten met een adembenemend fragment uit de voorstelling Poppentje on Tour van Speeltheater Holland - een betere illustratie van de magie van het theater was nauwelijks denkbaar geweest.
De expositie is voor een deel chronologisch, voor een deel thematisch ingericht. Op de begane grond volgt men in drie zalen de ontwikkeling van het theater vanaf de vroege Middeleeuwen - de periode van de rondtrekkende komedianten met hun kluchten op het met kwakzalvers en kooplieden bevolkte marktplein. In de zestiende eeuw - in cultuurhistorisch opzicht voor de onderzoeker altijd een ‘lastige’ eeuw volgens Pleij - krijgt het officiële toneel, door de Rederijkers in opdracht van de stad verzorgd, steeds meer voet aan de grond, en dat impliceert niet alleen een beweging van ‘buiten’ naar ‘binnen’, maar ook van ‘gratis’ naar ‘betaald’. De sprong naar het schouwburgtheater voor de gegoede burgerij in de zeventiende eeuw is dan niet groot
‘Speelruimte; 1000 jaar Theater.NL’ in het Amsterdamse Theatermuseum.
meer. Theater, in deze tijd uitgebreid met opera en ballet, wordt in meer dan één opzicht een elitair bedrijf.
In zijn openingsspeech omschreef Vuyk de lange periode die nu volgt, tot na 1945, als een tijd van betrekkelijke bloedarmoede. Hij constateert een samenhang met het burgerlijk karakter van Nederland - in de Middeleeuwen sterk door de relatief snelle afrekening met het feodalisme, en na 1945 juist snel aan het afbrokkelen door de ontwikkeling van wat later het postmodernisme zal gaan heten. Met de opkomst van het vlakkevloertheater en de daaruit voortvloeiende betrokkenheid van de toeschouwers keren we als het ware terug naar de situatie in de Middeleeuwen - waar ‘publieksparticipatie’ eerder regel dan uitzondering was. Tenminste als we Pleij volgen, die daarvan enkele fraaie en - vanzelfsprekend - erotisch getinte voorbeelden opdiste.
In een grote bovenzaal staat de actualiteit centraal, gegroepeerd rond de vier thema's toneel, dans, muziektheater en objecttheater. Van de moderne tijd is de archivering en verslaglegging het grootst, en vooral daar dient zich een groot probleem aan. Wat laat je immers zien van een onderwerp dat zó vluchtig en vergankelijk is en zó nadrukkelijk niet ge-